Daar zijn maar liefst 3
manieren voor.
Methode 1.
Dat is de methode van de stickers hierboven. We schrijven
een functie als y = .....
Je berekent direct de y die hoort bij een x.Methode 2
Ietsje netter.
Je schrijft f (x) = x + 6 en dat betekent zoveel
als: er is een formule met x en wat er uitkomt (de y)
kun je als volgt berekenen: je moet x + 6 doen.
Dus y = x + 6 is precies hetzelfde als f(x)
= x + 6
Wat je moet onthouden is het verschil tussen de volgende twee vragen;
|
gegeven is f(x)
= x + 6 |
|
|
vraag 1. |
Bereken f (4) |
vraag 2. |
Los op f
(x)
= 4 |
|
De eerste vraag betekent: "neem
voor x het getal 4 en bereken y". In dit
geval komt er uit y = 4 + 6 = 10,
dus f(4) = 10. Bedenk dat f(x) in zijn
geheel eigenlijk een y is!!!!
De tweede vraag betekent: "y
= 4, rara welke x hoort daar bij?"
In dit geval moet dan gelden x + 6 = 4 en een beetje
proberen levert al gauw x = -2 op; f (-2) = 4
Methode 3
Een wat ouderwetsere methode is de
pijlnotatie: f :
x → x + 6
Hier staat eigenlijk: "er is een functie en hij heet f, en
hier komt ie: hij zet een getal x om in een nieuw getal x
+ 6.
Je ziet met zo'n machientje dat het eigenlijk allemaal op hetzelfde
neerkomt. |