|
|
|
|
|
1. |
Hiernaast
zie je een deel van de grafieken van
f(x) = 2logx en g(x) =
1 + 2log(x -3) |
|
|
|
|
a. |
Los
algebraïsch op: g(x) < 6 |
|
|
|
|
b. |
De formule
voor g is ook te schrijven als
g(x) = 2log(2x - a).
Bereken voor welke waarde van a dat klopt. |
|
|
|
|
c. |
Onderzoek
met je GR voor welke waarde van x de verticale afstand tussen de
grafieken van f en g gelijk is aan 1. |
|
|
|
|
|
d. |
De
afgeleide van f is ongeveer gelijk aan f
’(x) =
1,44/x
Bereken het getal 1,44 in zes decimalen nauwkeurig. |
|
|
|
|
|
|
|
|
2. |
examenvraagstuk
HAVO Wiskunde B, 1989. |
|
|
|
|
|
Hoe presteert een lange-afstandsloper op
een kortere afstand?
En wat is een sprinter waard op bijvoorbeeld de 5000 meter?
Iemand beweert een formule te hebben gevonden, waarmee uit een
prestatie op een bepaalde afstand de prestatie op een andere afstand
kan worden voorspeld. Die formule luidt: |
|
|
|
Hierin zijn s1
respectievelijk s2 afstanden in meter en
v1 respectievelijk v2 de
bijbehorende gemiddelde snelheden in km per uur.
Een lange-afstandloper loopt de 10 km in 30 minuten.
Hij gebruikt de formule om een voorspelling te doen over zijn
prestatie op de 400 m. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken zijn gemiddelde
snelheid in km per uur op de 400 m. Rond je antwoord af op een
geheel getal. |
|
|
|
|
|
b. |
Hoe kun je in de formule
zien dat bij een langere afstand een lagere gemiddelde snelheid
hoort? |
|
|
|
|
|
c. |
Wat voor effect heeft
verdubbeling van de afstand op de gemiddelde snelheid? |
|
|
|
|
|
d. |
Druk s2
uit in s1, v1 en v2 |
|
|
|
|
3. |
examenvraagstuk
VWO Wiskunde B, 2014. |
|
|
|
|
|
Voor x > 0 is de functie f gegeven
door f(x) = 2 • ln x.
De grafiek van g ontstaat door de grafiek van f over
een afstand a naar links te verschuiven, waarbij a >1.
De grafiek van g snijdt de x-as in punt P en de y-as
in punt Q.
Er is een waarde van a waarvoor het beeld van P bij
spiegeling in de lijn y = -x samenvalt met Q.
Er geldt dan: yQ = -xP
. Zie de figuur.
Bereken deze waarde van a. Rond
je antwoord af op twee decimalen. |
|
|
|
|
|
4. |
Reclamebureau Unicom
heeft onderzoek verricht naar de advertenties voor tweedehands auto's in
landelijke dagbladen. Men telde van 7 dagbladen hoeveel advertenties,
waarin steeds één tweedehands auto werd aangeboden, er
in een heel jaar verschenen. Men telde ook wat de
gemiddelde verkoopprijs (P, in euro's) van die auto's was. De volgende
tabel was het resultaat. |
|
|
|
|
|
aantal advertenties (A) |
456 |
725 |
827 |
989 |
1297 |
1392 |
1697 |
gemiddelde prijs (P) |
48500 |
28700 |
26600 |
18700 |
15700 |
12100 |
7800 |
|
|
|
|
|
|
a. |
Laat met logaritmisch
papier zien dat de prijs (bij benadering) exponentieel afhangt van het
aantal advertenties. |
|
|
|
|
|
Wanneer er van uit
wordt gegaan dat er een exponentieel verband tussen A en P is, en dat de
grafiek daarvan door de punten (750, 30000) en (1600, 9000) gaat, dan
kan de prijs bij een aantal van 500 advertenties worden berekend. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken deze prijs. |
|
|
|
|
|
In hun eigen model
namen de mensen van Unicom de volgende formule voor het verband tussen A
en P:
P = 841 • 2-0,0139A |
|
|
|
|
|
c. |
Als alle
geadverteerde auto's ook verkocht zouden worden, bij welk aantal
advertenties in de krant is dan de "omzet" (dat is het totale bedrag dat
aan de verkochte auto's binnenkomt) het grootst? Geef een algebraïsche
berekening. |
|
|
|
|
|
|
|
|