Grenswaarden-problemen. | ||||
Tot nu toe gaven we
bij een differentiaalvergelijking steeds van de oplossing de
beginvoorwaarden (meestal een functiewaarde en een afgeleide) steeds bij
één x-waarde (meestal bij x = 0). Die
beginvoorwaarden konden we dan gebruiken om constanten in de algemene
oplossing te bepalen. Voor grenswaardenproblemen is dat niet meer zo. We bekijken nog steeds tweede orde differentiaalvergelijkingen: |
||||
|
||||
De beginvoorwaarden
zien er nu uit als y(x0) = y0
en y(x1) = y1
of iets met afgeleiden, of een
combinatie van beiden, maar in ieder geval bij
verschillende x0 en x1. Zulke
beginvoorwaarden nomen we dan meestal grensvoorwaarden. Dat geeft nogal wat verschillen. Op de eerste plaats kunnen we niet meer alleen spreken van homogene differentiaalvergelijkingen, maar ook van homogene grensvoorwaarden. Grensvoorwaarden zijn homogeen als ze in de vorm y(x0) = 0 en y(x1) = 0 of y'(x0) = 0 of y'(x1) = 0 staan. Anders niet! Dat is nogal een strenge voorwaarde, maar dat heeft gevolgen voor het oplossen van de vergelijking. Eerst maar even een voorbeeldje waarbij er niets aan de hand is. Voorbeeld 1: Los op: y'' - 9y = 0 met y(0) = e3 en y(1) = 1 |
||||
Je ziet natuurlijk
meteen dat dit een tweede orde, homogene differentiaalvergelijking is
(de grenswaarden zijn echter niet homogeen) De karakteristieke vergelijking is λ2 - 9 = 0 dus λ = 3 of λ = -3 De algemene oplossing is dan y = A • e3x + B • e-3x y(0) = e3 geeft A + B = e3 en y(1) = 1 geeft Ae3 + Be-3 = 1 De eerste voorwaarde is B = e3 - A en dat kun je invullen in de tweede: Ae3 + (e3 - A)e-3 = 1 A(e3 - e-3) = 0 geeft A = 0 en dan is B = e3 De oplossing is y = e3 • e-3x |
||||
Maar het is niet
altijd zo eenvoudig: Voorbeeld 2: Los op: y" + 9y = 0 |
||||
Bijna dezelfde
vergelijking. Nu geldt
λ =
±3i dus de oplossingen
zijn y = cos3x en y = sin3x
en de algemene oplossing is y = A • cos3x + B • sin3x Maar bij deze hangt het nogal van de grenswaarden af of en hoeveel oplossingen er zijn. Kijk maar naar de volgende drie gevallen: |
||||
1. y(0) = 1 en y(0,5π) = 2 | ||||
Dat geeft A = 1 en -B = 2 en de oplossing is y = cos3x - 2sin3x | ||||
2. y(0) = 1 en y(2π) = 2 | ||||
Dat geeft A = 1 en A = 2 en dat kan duidelijk niet: er is geen oplossing. | ||||
3. y(0) = 2 en y(2π) = 2 | ||||
Dat geeft A = 2
en A = 2. Dat betekent dat B willekeurig alles mag zijn! Er zijn oneindig veel oplossingen: y = 2cos3x + Bsin2x |
||||
4. y(0) = 0 en y(0,5π) = 0 | ||||
Dat geeft A = 0 en B = 0 en de enige oplossing is y = 0. Dat noemen we wel de triviale oplossing omdat dat altijd een oplossing van een homogene vergelijking is. | ||||
Het lijkt allemaal
nogal veel op elkaar; maar in het ene geval is er één oplossing, en het
tweede zijn er geen oplossingen in het derde zijn er oneindig veel
oplossingen e het vierde is er alleen maar de triviale oplossing. Zo'n grenswaarde maakt nogal veel uit!!! |
||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |