|
|
De hoek tussen twee vectoren. |
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|
|
|
|
|
|
|
|
cosinusregel. |
We gaan deze les
proberen (en dat gaat lukken zal ik alvast verraden) een formule voor de
hoek tussen twee vectoren af te leiden.
Als je vectoren verplaatst verandert de hoek ertussen niet, dus we mogen
om te beginnen die twee vectoren wel allebei met het beginpunt in de
oorsprong leggen.
Als de kentallen van die vectoren a, b, c en d
zijn dan levert dat de driehoek OPQ hiernaast op, met P(a, b)
en Q(c, d)
De gezochte hoek is hoek
α hiernaast. |
|
|
|
|
|
In zo'n willekeurige
driehoek kennen we al de cosinusregel (zie voorkennis)
Die luidde als volgt: PQ2 = OP2 + OQ2
- 2OP • OQ • cosα |
|
|
|
|
We gaan die kwadraten
uitdrukken in de kentallen van de vectoren: |
• |
|
• |
OP2 = a2
+ b2 |
|
|
• |
OQ2 = c2
+ d2 |
|
|
|
|
|
|
Invullen in die
cosinusregel: (c - a)2 + (d
- b)2 = a2 + b2 +
c2 + d2 - 2OP • OQ • cosα
Haakjes wegwerken: c2
- 2ac + a2 + d2 - 2db
+ b2 = a2 + b2
+ c2 + d2 - 2OP • OQ • cosα
Daar valt van alles weg:
- 2ac - 2db = - 2OP • OQ • cosα
⇒
ac + db = OP • OQ • cosα |
|
Daar in de noemer
staan gewoon de lengtes van de vectoren.
Daar in de teller staat iets aparts wat wiskundigen het "inproduct"
van de vectoren noemen. Daarover zo meteen meer. Eerst maar even deze
regel wat netter noteren (zonder die OP en OQ): |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Voorbeeld. |
|
|
|
Voorbeeld. |
|
|
Het inproduct is
2 • 4 + 3 • p = 8 + 3p. De lengtes zijn
√(4 + p2) en
5 en verder is cos60º = 1/2 |
|
Kwadrateren: 61/4(4
+ p2) = (8 + 3p)2
⇒ 25 + 61/4p2
= 64 + 48p + 9p2
⇒ 23/4p2
+ 48p + 39 = 0 en de ABC formule geeft p
≈ -16,60 en p
≈ -0,85
De oplossing die voldoet is p ≈ -0,85 |
Voor de hoek tussen
twee lijnen moet je uiteraard gewoon de hoek tussen hun
richtingsvectoren nemen (die geven immers de richting aan). Het is
alleen gebruikelijk om bij de hoek tussen twee lijnen de niet-stompe
hoek te noemen (er zijn immer twee mogelijkheden voor de hoek). Dat kun
je doen door een stompe hoek die je vindt met cos-1 van 180°
af te trekken. Je kunt het ook doen door dat inproduct altijd positief
te nemen (de absolute waarde!), dan levert cos-1 altijd
een niet-stompe hoek.
Oké, even
een paar oefeningen en dan verder naar dat intrigerende inproduct.... |
|
|
|
|
OPGAVEN |
|
|
1. |
Bereken de hoek tussen de volgende lijnen: |
|
|
|
|
|
|
a. |
|
|
|
|
|
|
|
b. |
|
|
|
|
|
|
|
c. |
|
|
|
|
|
|
|
d. |
l: y
= 4x - 5 en m: y =
-3x - 7 |
|
|
|
|
|
|
e. |
l: y = -5x
- 2 en m: 3x - 5y
= 12 |
|
|
|
|
|
2. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Het inproduct. |
|
|
|
|
Je krijgt het
inproduct van twee vectoren door de bij elkaar horende kentallen met
elkaar te vermenigvuldigen en dat dan allemaal bij elkaar op te tellen.
Het inproduct wordt ook wel opgeschreven door een punt tussen beide
vectoren te zetten, net zoals bij getallen (in het Engels heet het ook
wel "DOT-product"). |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Dat laatste is
gekregen door de cosinusformule hierboven iets om te schrijven.
In woorden: inproduct = lengte1 ·
lengte2 · cosα
Vergeet niet steeds het volgende in gedachten te houden: |
|
|
|
|
een inproduct is geen vector maar een
getal. |
|
|
|
|
|
Kun je je daar iets bij voorstellen?
Nou, een product is natuurlijk dingen met elkaar vermenigvuldigen. Hier
worden duidelijk de lengtes van de vectoren met elkaar vermenigvuldigd,
maar niet zomaar. |
Als je de vectoren
even v1 en v2 noemt, dan staat
er:
inproduct = lengte v1 • lengte v2 •
cosα
Maar dat stuk (lengte v2 • cosα)
kun je opvatten als de lengte van de projectie van v2
op v1. Zie de figuur hiernaast.
Het inproduct is dus zoiets als de lengtes met elkaar vermenigvuldigd,
maar alleen voorzover ze dezelfde kant oplopen. Je
kunt v2 immers opgebouwd denken uit een vector v2cosα
die evenwijdig aan v1 loopt en een vector v1sinα
die er loodrecht op staat. |
|
|
|
|
|
Toepassing.
Met een inproduct kun je erg snel kijken of twee vectoren loodrecht op
elkaar staan.
Immers als dat zo is, dan is cosα = 0 en dan
is het inproduct ook nul (de vectoren lopen dan een volledig
verschillende kant op). |
|
|
|
|
v1 en v2
staan loodrecht op elkaar ⇔
inproduct = 0 |
|
|
|
|
|
Voorbeeld. |
|
5,20 • -1,80 + -3,20
• -2,92 = -0,016
Dat is niet gelijk aan nul, dus de vectoren staan niet loodrecht op
elkaar. |
|
|
|
|
Omdat je die (lengte
v2 • cosα) kon opvatten
als de projectie van v2 op v1
geeft dat inproduct ook een mogelijkheid om die projectie van v2
op v1 te vinden. Het is natuurlijk de
vector die dezelfde richting als v1 heeft, maar dan
met lengte gelijk aan (lengte v2 • cosα).
Je vindt hem dus door vector v1 te delen door zijn
eigen lengte en dan weer te vermenigvuldigen met (lengte v2
• cosα). |
|
Denk erom dat daar
rechts twee inproducten van vectoren staan, dus dat je niet gaat
wegdelen of zoiets.
Er is gebruik gemaakt van het feit dat het inproduct van een vector met
zichzelf gelijk is aan de lengte van die vector in het kwadraat (immers
bij twee dezelfde vectoren is cosα = cos 0º =
1) |
|
|
|
|
Voorbeeld. |
|
|
|
|
|
|
OPGAVEN |
|
|
3. |
Geef de kentallen van de volgende projecties: |
|
|
|
|
|
|
a. |
|
|
|
|
|
|
|
b. |
|
|
|
|
|
|
4. |
Bereken met behulp van de formule
voor de projectie van een vector de projectie van punt
P(3, 2)
op lijn l: y = 31/2x
|
|
|
|
|
|
5. |
Examenopgave VWO, Wiskunde B, 2015-I
Over de cirkel met middelpunt (0,0) en straal 1 beweegt een punt
A met bewegingsvergelijkingen: |
|
|
|
Over de cirkel met
middelpunt (0,0) en straal 2 beweegt een punt B met
bewegingsvergelijkingen: |
|
|
|
|
|
|
|
|
Op het interval 〈0, π〉 is er één
tijdstip waarop lijnstuk AB raakt aan de kleinste cirkel. Zie
de volgende figuur. |
|
|
|
|
|
|
|
|
Bereken exact dit tijdstip. |
|
|
|
|
|
6. |
Examenopgave VWO, Wiskunde B, 2015-II Gegeven zijn de punten A(-2,3) en B(6,7) .
In de volgende figuur zijn op de y-as de punten
P en Q getekend waarvoor geldt dat ∠APB
=∠AQB
=
90º. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Bereken exact de coördinaten van P
en Q. |
|
|
|
|
|
7. |
Examenopgave VWO, Wiskunde B, 2019-I |
|
|
|
|
|
|
Gegeven zijn de functies fp(x)
= cosx/(p - sin2x)
met p
≠
0
De punten op de grafiek
van
fp
met
x-coördinaten
0,
π en
2π
noemen we
respectievelijk
P,
Q
en
R.
In onderstaande figuur is voor een waarde van
p
de grafiek van
fp
weergegeven.
Ook zijn de lijnstukken
PQ
en
QR
weergegeven. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Bereken voor welke waarden van
p
de lijnstukken
PQ
en
QR
loodrecht op elkaar
staan. |
|
|
|
|
|
8. |
Examenopgave VWO, Wiskunde B, 2022-II
Rechthoek ADEH
bestaat uit drie vierkanten ABGH, BCFG en CDEF.
|
|
|
|
Verder zijn gegeven de
lijnstukken AF en HD.
S is het snijpunt van AF en HD.
Zie de figuur. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Bewijs dit |
|
|
|
|
|
|
|
|
b. |
Onderzoek of de
vectoren BS en HD loodrecht op elkaar staan. |
|
|
|
|
|
9. |
Examenopgave VWO, Wiskunde B, 2022-III |
|
|
|
|
|
|
Gegeven
is de lijn k met vectorvoorstelling |
|
|
|
en de
lijn l met vectorvoorstelling: |
|
|
|
De
lijnen k en l snijden elkaar in een punt S.
Lijn m is een lijn met vectorvoorstelling |
|
|
|
|
|
|
|
|
De
waarden van a en b kunnen zo worden gekozen
dat m de scherpe hoek die de lijnen k en l
met elkaar maken, in twee gelijke hoeken verdeelt.
In de figuur is deze situatie getekend. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
In deze
situatie geldt a = 13/4.
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Bewijs dit. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bereken
exact de waarde van b. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|