Om te bekijken hoe F(p)
van p afhangt, gaan we p een klein beetje groter maken, en
kijken we wat dat verandert aan F(p).
Hiernaast hebben we p veranderd in p + dp en
dat heeft tot effect dat er aan de oppervlakte het lichtgroene deel
wordt toegevoegd.
Je ziet dat geldt: F(p + dp) = F(p) +
lichtgroene deel.
Maar als we dp maar klein genoeg kiezen, dan is dat
lichtgroene deel ongeveer een rechthoek met breedte dp en lengte f(p)
De oppervlakte daarvan is f(p) • dp |
|
We kunnen het proberen:
F' is de afgeleide van F, en de afgeleide van een functie geeft aan hoe
snel die functie verandert.
Dus F' zegt hoe snel de oppervlakte verandert als p
toeneemt.
f is de hoogte van de grafiek op het punt p waar je nu
bent.
Dus de regel F' = f is eigenlijk precies hetzelfde als:
|
Hoe
snel de oppervlakte verandert = Hoe hoog de
grafiek is |
|
|
Hopelijk vind je deze regel logisch als je dat extra
lichtgroene rechthoekje in gedachten hebt. Immers als f groter is,
dan ligt de grafiek hoger, dus is de lengte van het extra lichtgroene
rechthoekje ook groter, dus groeit F sneller.
Hoe passen we dit toe?
De vraag is eigenlijk: "Kunnen we F vinden als f
gegeven is?"
Neem bijvoorbeeld f(x) = 3x2
dan is dus de vraag: "Voor welke functie F geldt dat F'
= 3x2?"
Ofwel; je hebt een functie F, en als je hem gaat differentiëren dan is 3x2
de uitkomst.
Om die functie F te vinden moet je dus eigenlijk "TERUG-DIFFERENTIËREN"
Dat is niet een officiële wiskundige term; wiskundigen noemen het "primitiveren",
en die gezochte functie F heet de "primitieve" van
f (net het omgekeerde van de afgeleide).
Heb je hem intussen al gevonden?
De functie waarvan de afgeleide gelijk is aan 3x2 is
natuurlijk F(x) = x3 . |
|
Voorbeeld
Hier zijn een aantal functies met hun primitieven:
f(x) = x5 ⇒
F(x) = 1/5·x6
f(x) = 2x4 + 3 ⇒ F(x)
= 2/5x5
+ 3x
f(x) = √x ( = x0,5)
⇒ F(x) = 0,5 ·
x-0,5
f(x) = 2x -
4 ⇒ F(x) = 2 |
|
|
Krijg je al een beetje door hoe
het werkt?
Het gaat uiteraard precies omgekeerd aan differentiëren: |
|
|
|
Een
Complicatie! Er klopt iets niet!! |
|
|
In het bovenstaande verhaal hebben
we steeds gesteld dat F(p) de oppervlakte is onder de grafiek van
f(x) tussen x = 0 en x = p. Maar
daarna zijn we alleen maar bezig geweest met hoe snel F verandert aan de
rechterkant bij de bovengrens x = p. Die x = 0 is nergens meer gebruikt.......
Is dat erg dan?
Nou ja......eigenlijk WEL!
Als je in het hele verhaal hierboven de 0 vervangt door bijvoorbeeld -2,
dan VERANDERT ER NIETS! We
vinden dezelfde primitieve F. Toch is de oppervlakte dan anders!!!!!!!
Hoe zit dat? Hebben
we een fout gemaakt?
Nou nee, gelukkig hebben we in ons verhaal dat leidde tot F' = f
geen fout gemaakt. Dat klopt inderdaad en is ook geheel onafhankelijk
van die ondergrens. Dat komt omdat we bij het primitiveren iets zijn
vergeten.
We vonden dat de primitieve van 3x2 gelijk was
aan x3 omdat de afgeleide van x3
gelijk is aan 3x2
Maar er zijn méér functies waarvan de afgeleide gelijk is aan 3x2
.
Neem maar x3 + 1 of x3 + 2
of x3 + 3 of x3 +
4 of x3 - 1 of....... Die geven allemaal
dezelfde afgeleide.
Zo'n constant getal kun je altijd aan de primitieve toevoegen want bij
het differentiëren verdwijnt dat toch.
Eigenlijk hadden we moeten zeggen dat F(x) = x3
+ c met c een constant getal.
|
Primitieven
zijn op een constante na bepaald. |
|
|
Hoe lossen we dat op?
Helaas is het niet zo dat als de ondergrens nul is, dat dan ook c
gelijk aan nul is.
Kijk bijvoorbeeld naar de oppervlakte onder de grafiek van y =
sinx tussen x = 0 en x = π.
De primitieve van f(x) = sinx is
F(x) = -cosx + c (ga maar na door te
differentiëren)
Als je voor de oppervlakte tussen 0 en π
neemt c = 0 dan geeft dat F(π)
= -cosπ =
--1 = 1
Maar als je invoert
Y1 = sin(X) en dan CALC
- integraal dan vind je dat
de oppervlakte gelijk is aan 2.
Dat klopt dus niet!
Er is voor dit probleem een prachtige eenvoudige oplossing, en die is:
|
Het doet er allemaal niet toe! |
|
|
Omdat we steeds de oppervlakte tussen
twee x-grenzen willen weten maakt het niets uit wat c is.
Stel dat we in een ideale wiskundewereld leven en precies hebben
gevonden welke c bij welke ondergrens hoort. Als we dan de
oppervlakte tussen x = a en x = b
willen uitrekenen, dan gelden de volgende plaatjes (er staat expres geen
y-as bij omdat die er niet toe doet, en het grijze gedeelte aan
de linkerkant is een groot vraagteken):
|
|
|
|
De oppervlakte tussen twee grenzen
a en b in is altijd gelijk aan F(b)
- F(a)
En dan doet die constante c in de F er helemaal niet
meer toe.
Immers als je een gevonden F vervangt door F + c dan geeft dat:
F(b) - F(a) wordt (F(b)
+ c) - (F(a)
+ c) = F(b) + c
- F(a) - c = F(b)
- F(a)
Precies weer dezelfde oppervlakte! Die c's vallen gewoon tegen
elkaar weg.
We noteren dit voortaan als volgt:
|
Als je het zo opschrijft dan is de
waarde van c onbelangrijk. Ik stel voor om bij het primitiveren
voor het gemak steeds maar c = 0 te nemen (dus eigenlijk gewoon c
vergeten). Maar ja, als je graag hebt c = 4 of
c = √2 of zoiets: ga
vooral je gang, maar je maakt het jezelf alleen maar moeilijk. |
|
Voorbeeld.
Bereken de oppervlakte van het vlakdeel, ingesloten door de
grafiek van f(x) = 10x
- 2x2
en de x-as.
Oplossing.
Zie de figuur hiernaast.
De snijpunten met de x-as zijn x = 0 en
x = 5
= (5·25
-
250/3) -
(0 -
0)
= 125/3 |
|
|
|
|
|
OPGAVEN |
|
|
|
|
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|
|
|