1. |
Het
verjaardagsprobleem.
Hoe groot is de kans dat van een groep van 30 mensen er minstens
twee op dezelfde dag jarig zijn? |
|
|
|
|
|
|
|
|
2. |
Twee spelers
doen mee aan een knock-out tennis toernooi.
Er zijn 32 deelnemers, en elke ronde wordt geloot wie tegen wie
moet. Zodra een speler verliest is hij uitgeschakeld en doet
niet meer mee.
Neem aan dat alle spelers even sterk zijn (dus kans 1/2
hebben om van elke andere te winnen of verliezen)
Hoe groot is de kans dat de twee spelers elkaar tegenkomen? |
|
|
|
|
|
|
|
|
3. |
De onderkant
van een vrachtwagen ziet eruit als hiernaast. Hij heeft 18
banden.
Er zijn 6 groepen banden. Zie de figuur.
Plotseling exploderen 4 banden.
Hoe groot is de kans dat tenminste één van de groepen in zijn
geheel kapot is? |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
4. |
Enkele
vrienden spelen met elkaar het volgende kansspel: |
|
•
Iedereen betaalt als inzet €1,-
• eerste ronde: iedereen gooit met 1 dobbelsteen
• tweede ronde: wie de eerste ronde even heeft gegooid
mag nog eens gooien.
• derde ronde: wie de tweede ronde een zes heeft
gegooid mag nog eens gooien. |
|
|
Het
spel is nu afgelopen en de pot wordt gelijkelijk verdeeld
over het aantal zessen dat is gegooid. Als niemand een zes
heeft gegooid blijft het geld in de pot voor de volgende
ronde. |
|
|
a. |
Bereken
de kans dat een speler meedeelt in de pot. |
|
|
Voor
het aantal zessen dat een speler gooit geldt bij
benadering de volgende tabel; |
|
|
|
|
|
|
aantal zessen |
0 |
1 |
2 |
3 |
kans |
0,778 |
0,185 |
0,032 |
0,014 |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bereken
het getal 0,185 exact. |
|
|
Drie
spelers spelen samen dit spel. |
|
|
c. |
Hoe
groot is de kans dat na 8 spellen nog steeds niemand iets
heeft gewonnen? |
|
|
d. |
Hoe
groot is de kans dat een speler bij één spel 1/3
deel van de pot krijgt? |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
5. |
Een tuinder
gaat 12 bomen in een rij planten. Het zijn 3 appelbomen, 4
perenbomen en 5 kersenbomen.
Hij plant ze in willekeurige volgorde.
Hoe groot is de kans dat er nergens twee kersenbomen naast
elkaar staan? |
|
|
|
|
|
|
|
|
6. |
Bij het spel
Yahtzee gooi je met 5 dobbelstenen.
Een "Full House" betekent dat je van één cijfer er
drie hebt gegooid en van een ander cijfer twee.
Bereken de kans op een full house. |
|
|
|
|
|
|
7. |
Examenvraagstuk HAVO
Wiskunde A, 1993. |
|
|
|
|
|
Aanstekers zijn niet
allemaal even goed. De ene aansteker heeft een grotere kans om
een vlam te geven dan de andere. Zo'n kans noemen we de
vlamkans. Neem aan dat voor iedere aansteker geldt dat de
vlamkans bij iedere poging gelijk is en onafhankelijk van
eerdere pogingen. |
|
|
|
|
|
Stel dat een aansteker een
vlamkans heeft van 0,8.
In het histogram hiernaast is voor k = 1, 2 ,3 aangegeven
hoe groot de kans is dat deze aansteker pas bij de k-de
poging voor het eerst een vlam geeft. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de kansen die horen bij k
= 2 en k = 3 |
|
|
|
|
Voordat een aansteker de
fabriek verlaat wordt hij getest. Bij een test wordt de
aansteker goedgekeurd als hij in maximaal 3 pogingen een vlam
geeft.
Stel weer dat een aansteker een vlamkans heeft van 0,8. Deze
kans is vrij hoog, maar dat betekent nog niet automatisch dat de
aansteker wordt goedgekeurd. |
|
|
|
|
b. |
Bereken de kans dat die aansteker
goedgekeurd wordt. |
|
|
|
|
|
c. |
Bij welke vlamkans is de
kans dat een aansteker goedgekeurd wordt gelijk aan 95%? |
|
|
|
|
|
Andere manieren van testen
zijn ook mogelijk. Bijvoorbeeld: elke aansteker wordt 10
keer achter elkaar geprobeerd. Als hij drie of meer keren achter
elkaar heeft geweigerd in die serie van 10 wordt de aansteker
afgekeurd, anders goedgekeurd.
Bij een bepaalde aansteker krijgt men het volgende resultaat
bij de test:
N N J N N J N N J N (N = werkt niet, J = werkt
wel)
Deze aansteker wordt dus goedgekeurd. |
|
|
|
|
|
d. |
Hoeveel verschillende
series van 3 keer J en 7 keer N zijn er mogelijk waarbij de
aansteker goedgekeurd wordt? |
|
|
|
|
|
e. |
Hoe groot is de kans dat
een aansteker met vlamkans 0,8 goedgekeurd wordt? |
|
|
|
|
8. |
Een kubus van
3 bij 3 bij 3 wordt helemaal rood geverfd.
Vervolgens wordt hij in 27 gelijke kubusjes van 1 bij 1 bij 1
gesneden.
Die 27 kubusjes doe je in een doos, en daar pak je willekeurig
een kubusje uit.
Dat gooi je op tafel. |
|
|
|
|
|
a. |
Hoe groot is de kans dat het vlak van
dat kubusje dat bovenop ligt rood is? |
|
|
|
|
b. |
Hoe groot is die kans als je een n
bij n bij n kubus verdeelt in allemaal kubusjes
van 1 bij 1 bij 1? |
|
|
|
|
|
|
|
|
9. |
Anton, Betty, Conny, Diana en
Erik gaan op willekeurige plaatsen om een ronde tafel zitten.
Hoe groot is de kans dat dat Bettie precies tussen Anton en Conny
in komt te zitten (dus dat Bettie naast Anton én naast Conny zit)? |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
10. |
Een
jongetje gaat langs de deuren om kinderpostzegels te verkopen.
Hij verkoopt mapjes van 1 euro. Het ventje heeft echter
geen wisselgeld bij zich, en moet dus maar hopen dat de mensen
vaak gepast kunnen betalen. Pas als hij een aantal mapjes van 1
euro heeft verkocht, dan heeft hij natuurlijk wel wisselgeld.
Neem aan dat alle mensen óf gepast betalen, óf met een muntstuk
van 2 euro (waarbij ze dus een euro terug moeten krijgen). De
kans op beide mogelijkheden is 0,5. |
|
|
|
|
|
a. |
Hoe groot is de kans dat
hij de eerste drie mapjes die hij verkoopt zonder
wisselproblemen kan verkopen? |
|
|
|
|
|
b. |
Geef in het rooster
hiernaast alle routes aan waarbij er bij de eerste zes mapjes
niemand op wisselgeld hoeft te wachten.
Hoe groot is de kans dat er bij de eerste zes mapjes geen
wisselproblemen zijn? |
|
|
|
|
|
c. |
Hoe groot wordt de kans op vraag b)
als het jongetje in het begin twee losse euromunten bij zich
heeft? |
|
|
|
|
|
|
|
|
11. |
Een
fruitautomaat bestaat uit drie onafhankelijk van elkaar draaiende
schijven met daarop fruitsymbolen getekend. We bekijken in deze opgave
een klein fruitautomaatje met kers, peer, citroen en tomaat. Op elke
schijf staan zes van deze symbolen. In de figuur hiernaast zie je hoe de
symbolen over de schijven zijn verdeeld. Op de eerste schijf staat
bijvoorbeeld 3 keer kers, 2 keer peer en 1 keer citroen.
Door de schijven te laten draaien en dan te stoppen komen er drie
willekeurige symbolen voor het venster te staan, van elke schijf één.
In de figuur zie je voor het venster peer - kers - citroen staan. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de kans
dat bij drie keer draaien de eerste schijf steeds peer geeft. |
|
|
|
|
Er
zijn drie manieren om geld te winnen. De uitbetaling staat in de tabel
hiernaast (de bedragen zijn in euro's). De kans op elke uitbetaling
staat ook aangegeven. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken de drie
kansen uit de tabel exact. |
|
|
|
|
c. |
Bereken de kans
dat iemand die twee keer speelt in totaal 25 euro krijgt. |
|
|
|
|
|
d. |
Hoeveel verwacht
je gemiddeld per keer spelen te krijgen? |
|
|
|
|
|
|
|
|
12. |
Het
is het jaar 2016 en Nederland heeft de finale van het
wereldkampioenschap voetbal gehaald. In deze finale tegen Italië is het
0-0 geworden en ook na verlenging is het nog steeds 0-0. Kortom: er
worden strafschoppen genomen.
Nadat elk team 10 strafschoppen heeft genomen is de stand nog steeds
gelijk.
We gaan nu "Sudden Death" spelen. Dat betekent dat
steeds na 2 strafschoppen (één van elk team) er gekeken wordt of er al
een winnaar is. Als dat zo is, is het afgelopen, anders komen de
volgende twee strafschoppen.
|
|
De kans dat een speler van Nederland scoort is 63%, voor Italië
is dat 82% |
|
|
|
|
|
Voor zo'n
serie van twee strafschoppen blijkt de volgende tabel te gelden: |
|
|
|
|
|
Gebeurtenis |
Kans |
Italië wint |
0,30 |
Nederland wint |
0,11 |
Geen beslissing |
0,58 |
|
|
|
|
|
|
a. |
Bereken
deze kansen in vier decimalen nauwkeurig |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken
de kans dat Italië na drie series of minder van Nederland wint. |
|
|
|
|
|
c. |
Bereken
in drie decimalen nauwkeurig de kans dat Nederland uiteindelijk wint. |
|
|
|
|
|
|
|
|
13. |
Een
vaas bevat evenveel rode als blauwe knikkers (minstens 4 in totaal).
Je haalt er 4 uit en berekent de kans op 2 roden.
Dat kun je doen zonder terugleggen, maar ook met terugleggen, en dat
geeft twee verschillende kansen.
Als je het aantal knikkers laat toenemen, dan worden deze twee
kansen langzaam aan elkaar gelijk.
Voor welk totaal aantal knikkers in de vaas is het verschil tussen deze beide
kansen voor het eerst minder dan 1%? |
|
|
|
|
|
|
|
14. |
Een kaartspel
bestaat uit 16 plaatjes (AHVB van elke soort) en 36
niet-plaatjes (T98765432 van elke soort).
Een volledig kaartspel wordt geschud zodat alle kaarten
willekeurig door elkaar zitten.
Hoe groot is de kans dat in de stapel kaarten die je dan hebt er
nergens 2 plaatjes naast elkaar zitten? |
|
|
|
|
|
hint: |
leg
de niet-plaatjes op een rij, op hoeveel manieren
kunnen de plaatjes daartussen? |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
15. |
Een kameleon heeft een lange kleverige roltong waarmee hij
voorbijvliegende vliegen kan vangen. Mannetjeskameleons zijn
daarin beter dan vrouwtjes. Als er een vlieg voorbijkomt, is de
kans 80% dat een mannetjeskameleon hem vangt, en bij een
vrouwtje is dat slechts 65%. Gelukkig voor de vliegen is slechts
30% van de kameleons een mannetje |
|
|
|
|
|
|
a. |
Als een vlieg langs een kameleon vliegt, en niet wordt gevangen,
hoe groot is dan de kans dat de kameleon een mannetje is? |
|
|
|
|
|
Als een kameleon op een dag al 10
vliegen heeft gevangen, dan wordt hij lui, en dan is de kans dat
hij een volgende vlieg vangt voor mannetjes en vrouwtjes nog
maar 40%
Op
een dag komt de 11de vlieg voorbijgevlogen langs een
mannetjeskameleon |
|
|
|
|
|
b. |
Hoe groot is de kans dat de kameleon die vlieg zal vangen? |
|
|
|
|
16. |
examenvraagstuk VWO, 1982 |
|
|
|
|
|
In een vaas V bevinden zich twee
rode, drie gele en vijf blauwe knikkers. |
|
|
|
|
|
a, |
Men neemt aselect een greep van
drie knikkers uit V.
Bewijs dat de kans dat in deze greep alle drie de kleuren voorkomen
gelijk is aan 1/4.
Bereken de kans dat in deze greep precies één kleur niet voorkomt. |
|
|
|
|
|
b. |
Men neemt aselect en met
terugleggen vijftig maal een greep van drie knikkers uit V.
Bereken in vier decimalen nauwkeurig de kans dat daarbij ten hoogste
dertig grepen zijn waarin niet alle kleuren rood, geel en blauw
voorkomen. |
|
|
|
|
|
c. |
Men trekt aselect en zonder
terugleggen telkens één knikker uit V totdat men voor de tweede maal een
rode knikker heeft verkregen. Het aantal trekkingen is een stochast R
Stel de kansverdeling van R op. |
|
|
|
|
17. |
examenvraagstuk VWO, 1983 |
|
|
|
|
|
Een vaas bevat twee gele, drie
rode en vijf blauwe knikkers. |
|
|
|
|
|
a. |
Men trekt aselect in één greep
drie knikkers uit de vaas en legt ze terug in de vaas.
Dit experiment voert men tien maal uit.
Bereken in vier decimalen nauwkeurig de kans dat er bij deze tien grepen
precies vier grepen zijn waarin geen blauwe knikker voorkomt. |
|
|
|
|
|
b. |
Men trekt aselect in één greep
vier knikkers uit de vaas.
Bereken de kans dat er evenveel gele als rode knikkers in de vaas
achterblijven. |
|
|
|
|
|
c. |
Men trekt aselect en met
terugleggen tien maal een knikker uit de vaas.
Bereken in vier decimalen nauwkeurig de kans dat er bij deze tien
trekkingen precies drie maal een gele en precies drie maal een rode
knikker getrokken wordt. |
|
|
|
|
18. |
examenvraagstuk VWO, 1984 |
|
|
|
|
|
Een vaas bevat n
balletjes, genummerd van 1 tot en met n (n
≥ 3)
Een aselecte greep van drie balletjes uit de vaas is een trekking.
Na een trekking worden de nummers van de getrokken balletjes genoteerd;
daarna worden de getrokken balletjes teruggelegd in de vaas. |
|
|
|
|
|
a. |
Neem n = 12.
Bereken de kans dat in een trekking de som van de nummers kleiner is dan
11. |
|
|
|
|
|
b. |
Voor welke n geldt: de
kans dat een trekking drie balletjes met drie opeenvolgende nummers
oplevert is 1/100? |
|
|
|
|
|
c. |
Neem n = 6
Bereken in drie decimalen nauwkeurig de kans dat in vijf trekkingen het
balletje met nummer 1 precies drie maal voorkomt en het balletje met
nummer zes niet voorkomt. |
|
|
|
|
19. |
examenvraagstuk VWO, 1999. In de Verenigde Staten zijn loterijen
erg populair. Een ervan is Powerball. Voor 1 dollar kun je meedoen.
Je moet dan een formulier invullen waarop een witte en een rode
tabel staan, elk met de getallen 1 tot en met 45. In de witte tabel
moet je vijf getallen omcirkelen, en in de rode tabel één getal. Bij
de trekking worden aselect zonder teruglegging vijf ballen getrokken
uit een trommel met 45 genummerde witte ballen en één bal uit een
andere trommel met 45 genummerde rode ballen. De organisatie
publiceert het volgende overzicht: |
|
|
|
|
|
goed geraden |
prijs |
kans |
5 witte en de rode
5 witte, niet de rode
4 witte en de rode
4 witte, niet de rode
3 witte en de rode
3 witte, niet de rode
2 witte en de rode
1 witte en de rode
0 witte en de rode |
jackpot
$ 100000
$ 5000
$100
$100
$5
$5
$2
$1 |
1 op 54979155
1 op 1249526
1 op 274896
1 op 6248
1 op 7049
1 op 160
1 op 556
1 op 120
1 op 84 |
|
|
|
|
|
|
Alle prijzen behalve de jackpot zijn
vaste bedragen per deelnameformulier. De getallen in de kolom 'kans'
zijn afgerond op gehele getallen.
Volgens het overzicht is de kans op $5000 gelijk aan 1/274896 |
|
|
|
|
|
a. |
Toon met een berekening aan
dat de kans op $5000 klopt. |
|
|
|
|
|
De klantenservice van de
organisatie wordt regelmatig benaderd door mensen die menen dat de
kans op $1 niet 1 op 84 maar 1 op 45 is. De klantenservice legt uit
dat zij zich vergissen in wat je goed geraden moet hebben om de
prijs van $1 te winnen. |
|
|
|
|
|
b. |
Bij welke voorwaarde zou de
kans op een prijs wel 1 op 45 zijn? Licht je antwoord toe. |
|
|
|
|
|
De organisatie stort van
elke ingezette dollar 0,3082 dollar in de jackpot. De jackpot wordt
na elke trekking verdeeld over alle deelnameformulieren waarop alles
goed geraden is. Als die er niet zijn, wordt het bedrag uit de
jackpot toegevoegd aan de jackpot van de volgende trekking.
In 1998 viel de jackpot pas na zestien trekkingen op precies één
deelnameformulier.
De winnaar kreeg een bedrag van 190 miljoen dollar. |
|
|
|
|
|
c. |
Hoeveel deelnameformulieren
waren er in totaal ingevuld bij deze zestien trekkingen? Licht je
antwoord toe. |
|
|
|
|
|
De organisatie gaat er van
uit dat per trekking 19,72% van het ingezette geld besteed moet
worden aan de uitbetaling van de prijzen behalve de jackpot. |
|
|
|
|
|
d. |
Toon met een berekening aan
dat die 19,72% naar verwachting klopt. |
|
|
|
|
|
Er zijn twee trekkingen per
week. Iemand speelt een jaar lang (104 trekkingen) bij elke trekking
met één formulier mee. |
|
|
|
|
|
e. |
Bereken de kans dat hij
hierbij meer dan één keer een prijs wint. |
|
|
|
|
20. |
Examenvraagstuk HAVO Wiskunde B, 2001 Een restaurant van een
warenhuis bestelt een grote partij perssinaasappels voor de bereiding
van verse jus d'orange. De sinaasappels worden aangevoerd in volle dozen
van 50 stuks.
De ervaring leert dat ongeveer één van de honderd sinaasappels
beschimmeld is. Ga er bij de vragen 1, 2 en 3 van uit dat de kans
op een beschimmelde sinaasappel 0,01 is.
Voor een groot glas jus d'orange zijn drie sinaasappels nodig. Een
medewerker pakt aselect drie sinaasappels. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de kans dat er precies
één beschimmelde sinaasappel bij zit. Geef je antwoord in drie
decimalen nauwkeurig. |
|
|
|
|
|
De kans op een doos
sinaasappels zonder schimmel is ongeveer gelijk aan 0,605. |
|
|
|
|
|
b. |
Laat met een berekening zien dat dit zo
is. |
|
|
|
|
|
Bij een kwaliteitscontrole
worden vijf volle dozen sinaasappels gecontroleerd. Een doos is "in
orde" als er geen enkele beschimmelde sinaasappel in zit. Als vier
of vijf van de dozen niet in orde zijn wordt de partij afgekeurd. |
|
|
|
|
|
c. |
Bereken de kans dat de partij
wordt afgekeurd. Geef je antwoord in drie decimalen nauwkeurig. |
|
|
|
|
|
|
|
|
21. |
Examenvraagstuk HAVO Wiskunde B, 2003 Bij de introductie van een nieuw biermerk
organiseert de fabrikant een reclameactie. Op de binnenkant van elke
kroonkurk laat hij een letter van het alfabet afdrukken. Alle 26 letters
van het alfabet worden in gelijke hoeveelheden afgedrukt. De
bierflesjes worden willekeurig over de bierkratten verdeeld.
Wie een kroonkurk met de letter P inlevert krijgt een gratis flesje bier
van dit merk.
Een klant drinkt elke dag één flesje bier van het nieuwe merk. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken hoeveel flesjes bier
hij moet drinken om tien gratis flesjes te kunnen verwachten. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken de kans dat hij op de
derde dag voor het eerst een kroonkurk met de letter P heeft. Rond je
antwoord af op drie decimalen. |
|
|
|
|
|
c. |
Bereken de kans dat hij bij de
eerste tien flesjes minstens één letter P heeft. Rond je antwoord af
op drie decimalen. |
|
|
|
|
|
d. |
Bereken de kans dat hij met de
letters van de eerste vier kroonkurken het woord 'PILS' kan
vormen. Geef je antwoord in procenten. Rond af op vier decimalen. |
|
|
|
|
|
|
|
|
22. |
Examenvraagstuk HAVO,
Wiskunde B, 2007. Het spel ‘Biggen’ wordt gespeeld met
twee ‘dobbelstenen’ in de vorm van kleine plastic
varkentjes. De spelers werpen met deze dobbelstenen, biggen genaamd.
Hoeveel punten een speler krijgt, hangt af van hoe deze
biggen terecht komen. Doel van het spel is zo veel
mogelijk punten te scoren. Wie het eerst 100 punten of
meer heeft, wint.
Een big kan op zes verschillende
manieren terecht komen: op zijn linkerzij, op zijn
rechterzij, rechtop op zijn poten, op zijn rug, op zijn snuit of op zijn
wang. (Zie de foto’s.) De big is niet volledig
symmetrisch. Zo is de kans dat de big op zijn
linkerzij terecht komt niet gelijk aan de kans dat hij op zijn rechterzij
terecht komt. Bovendien kan de big niet op zijn
rechterwang blijven liggen, maar wel op zijn
linkerwang. Daarom duiden we deze situatie simpelweg aan met wang. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
In de volgende tabel zijn de kansen voor
de verschillende worpen met één big en de punten die
daarbij horen gegeven. |
|
|
|
|
|
big valt op |
linkerzij |
rechterzij |
poten |
rug |
snuit |
wang |
kans |
0,29 |
0,35 |
0,08 |
0,23 |
0,04 |
0,01 |
punten |
0 |
0 |
5 |
5 |
10 |
15 |
|
|
|
|
|
|
Uit deze tabel blijkt dat bij 50 worpen
met één big de big naar verwachting vier keer (50×0,08)
op zijn poten terecht komt. In de praktijk is het natuurlijk wel mogelijk
dat de big acht keer of vaker op zijn poten terecht
komt. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de kans dat een big bij 50
worpen acht keer of vaker op zijn poten terecht
komt. |
|
|
|
|
|
Bij een worp met twee biggen worden de
punten van de twee biggen opgeteld. Dit geldt echter
niet wanneer bij een worp beide biggen op exact dezelfde
manier terecht zijn gekomen. Dan krijg je namelijk meer punten.
Zie onderstaande tabel. |
|
|
|
|
|
beide biggen
vallen op |
linkerzij |
rechterzij |
poten |
rug |
snuit |
wang |
punten |
1 |
1 |
20 |
20 |
40 |
60 |
|
|
|
|
|
|
Zolang een speler doorgaat met gooien,
worden de punten van zijn worpen bij elkaar
opgeteld. Als hij vrijwillig stopt, worden zijn punten genoteerd en is de
volgende speler aan de beurt.
Het doorgaan met gooien heeft echter ook een risico: als bij een worp
één big op zijn linkerzij valt én de andere big
op zijn rechterzij, moet de speler stoppen en is hij
alle punten van deze beurt kwijt. De kans dat dit gebeurt, is afgerond op
2 decimalen 0,20. |
|
|
|
|
|
b. |
Toon dit met een berekening aan. |
|
|
|
|
|
c. |
Bereken de kans dat een speler drie keer
achter elkaar kan gooien zonder dat hij zijn
punten kwijt raakt. |
|
|
|
|
|
Twee spelers spelen het spel. Op een
gegeven moment heeft een van de spelers 98 punten.
Hij is aan de beurt. Hij wil graag weten hoe groot de kans is dat
hij het spel zal winnen in deze beurt. Je mag er daarbij van uitgaan dat
zodra de speler 100 punten of meer heeft gehaald, hij zal
stoppen met gooien omdat hij dan al heeft gewonnen.
Je mag er ook van uitgaan dat wanneer de speler
in zijn eerste worp 1 punt haalt, hij zal doorgaan met gooien. |
|
|
|
|
|
d. |
Bereken de kans
dat deze speler in deze beurt het spel wint. |
|
|
|
|
|
|
|
|
23. |
Examenvraagstuk VWO,
Wiskunde B, 2006. Een spelprogramma op televisie telt bij
aanvang 16 deelnemers. Het spel wordt gespeeld in vier rondes. In elke
ronde nemen de spelers het in een spelletje van één-tegen-één tegen
elkaar op. Van elk tweetal gaat de winnaar door naar de volgende ronde; de
verliezer doet niet meer mee. In elke ronde wordt het aantal deelnemers
dus gehalveerd; men spreekt van een knock-out-systeem.
De spelletjes zijn van zodanige aard dat de uitslag volledig bepaald wordt
door het toeval. Bij elk spelletje hebben beide spelers dus kans 1/2 om te
winnen.
Vooraf wordt een speelschema opgesteld; zie de volgende figuur. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Elke deelnemer krijgt door loting een nummer.
Dit nummer is zijn plaats in het schema. Boven in het schema zie je wie
tegen wie speelt in de eerste ronde. Na de eerste ronde zijn er nog acht
spelers over. De winnaar van de spelers 1 en 2 speelt in de tweede ronde
tegen de winnaar van de spelers 3 en 4, enzovoort. In de vierde ronde
wordt de finale gespeeld door de twee overgebleven deelnemers.
Er nemen 8 mannen en 8 vrouwen aan het spelprogramma deel. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de kans dat de nummers 1 tot en met 4 worden
gegeven aan drie mannen en een vrouw. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken de kans dat speler 1 de finale speelt tegen
speler 16 en speler 1 deze finale wint. |
|
|
|
|
|
c. |
Elke deelnemer speelt 1, 2, 3 of 4 rondes.
Bereken de verwachtingswaarde van het aantal rondes dat
een deelnemer speelt. |
|
|
|
|
|
In een jaar is het spelprogramma 52 keer op
televisie geweest. Elke keer hebben er evenveel mannen als vrouwen
meegedaan. Er is enige twijfel of elke deelnemer wel evenveel kans heeft
om het spelprogramma te winnen. Misschien hebben vrouwen meer kans.
Daarom wordt het aantal keren geteld dat een vrouw het spelprogramma won.
Daarna berekent men de kans op dat aantal of een hoger aantal, aangenomen
dat alle deelnemers evenveel kans hebben om het spelprogramma te winnen.
Het aantal wordt abnormaal hoog gevonden als deze kans kleiner is dan 5%. |
|
|
|
|
|
d. |
Bereken welke aantallen vrouwelijke winnaars abnormaal
hoog worden gevonden. |
|
|
|
|
|
|
|
|
24. |
Examenvraagstuk VWO,
Wiskunde B, 2007. Een toets bestaat uit tien
meerkeuzevragen. Elke vraag heeft drie alternatieven, waarvan
er precies één het juiste antwoord op de vraag geeft. Elke
leerling maakt een lijstje met antwoorden. Bij het nakijken wordt er een
controle op spieken uitgevoerd. We
werken in deze opgave met het volgende model voor leerlingen die goed
voorbereid meedoen aan de toets: |
|
-
-
- |
de kans dat ze bij een vraag het juiste
antwoord kiezen is 0,8
de kans dat ze bij een vraag het ene onjuiste alternatief kiezen is 0,1
de kans dat ze bij een vraag het andere onjuiste alternatief kiezen is
ook 0,1 |
|
|
|
|
|
a. |
Een leerling die goed geleerd heeft, en
dus aan bovenstaand model voldoet, maakt de
toets. Bereken de kans dat ten minste één van
de tien vragen door hem fout wordt beantwoord. |
|
|
|
|
|
Twee
leerlingen die beiden goed geleerd hebben, en dus aan
bovenstaand model voldoen, maken
de toets. De kans dat zij bij een willekeurige vraag hetzelfde
antwoord geven is 0,66. |
|
|
|
|
|
b. |
Toon dit aan. |
|
|
|
|
|
|
De twee leerlingen blijken precies
hetzelfde antwoordenlijstje ingeleverd te hebben. Ze
hebben dus allebei dezelfde vragen goed beantwoord en bij de fout beantwoorde
vragen hebben ze hetzelfde foute alternatief gekozen. De
docent vraagt zich af of er gespiekt is. Hij berekent de kans dat twee
leerlingen die zich beiden goed op de toets hebben
voorbereid en die niet gespiekt hebben, toch
precies dezelfde antwoordenlijstjes inleveren.
Als deze kans kleiner is dan 1%, zal de docent
concluderen dat er gespiekt is en een strafmaatregel
treffen. Als deze kans 1% of groter is, zal hij geen strafmaatregel
treffen. |
|
|
|
|
|
c. |
Zal de docent een
strafmaatregel treffen? Licht je antwoord toe. |
|
|
|
|
|
|
|
|
25. |
In
de M&M fabriek worden blauwe, oranje, gele, rode en groene M&M’s
gemaakt. Van alle gemaakte M&M’s is 30% blauw, 20% oranje, 20%
geel, 15% rood en 15% groen.
Om een zakje M&M’s te vullen worden willekeurig uit deze enorme
voorraad 50 M&M’s gekozen om een zakje te vullen. Daardoor kan
het aantal M&M’s van een kleur per zakje variëren. |
|
|
|
|
|
|
a. |
Leg uit waarom je dit probleem mag opvatten als een trekking met
terugleggen. |
|
|
|
|
|
b. |
Hoe groot is de kans dat er in dit zakje precies 10 oranje M&M’s
zitten? |
|
|
|
|
|
Stel dat in het zakje uiteindelijk van elke kleur 10 stuks
zitten |
|
|
|
|
|
c. |
Als je er dan willekeurig 5 M&M’s
uithaalt, hoe groot is dan de kans op precies 2 blauwen? |
|
|
|
|
26. |
Examenvraagstuk VWO,
Wiskunde C, 2013. |
|
|
|
|
|
Kakkerlakkensalade is een kaartspel uit Duitsland.
Een variant van het spel wordt gespeeld met 112 groentekaarten met
daarop de groenten paprika, bloemkool, sla en tomaat. Van elk van
deze vier soorten groente zijn er evenveel kaarten. Aan het begin
van het spel worden de kaarten geschud en krijgen alle spelers
evenveel kaarten.
Annet, Beyza, Carin en Dick spelen dit spel.
Dick schudt de kaarten en geeft als eerste Annet vier kaarten uit
het volledige spel kaarten. |
|
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de kans dat Annet bij haar eerste vier
kaarten precies twee bloemkoolkaarten krijgt. |
|
|
|
|
|
Tijdens een vakantie gaan deze vier vrienden het
spel 150 keer spelen.
Annet is benieuwd hoe vaak de eerste kaart die uit een volledig spel
gedeeld wordt een tomaatkaart zal zijn. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken de kans dat dit vaker dan 37
keer gebeurt. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
27. |
De wiskunde kermis....
Op een kermis staat een kraampje waar je door te gokken geld
kunt winnen en verliezen. |
|
Men wacht steeds tot er
vier deelnemers zijn. Die betalen elk
€1,- en krijgen elk
een dobbelsteen.
Wie bij de eerste worp 6 gooit mag straks meedelen in de prijs,
en gooit verder niet meer.
Wie bij de eerste worp 1 of 2 gooit is af, en gooit verder niet
meer.
Wie bij de eerste worp 3, 4, 5 gooit mag nog een keer gooien.
Bij de tweede worp geldt precies hetzelfde als bij de eerste
worp.
Bij de derde worp krijg mag iedereen die 6 gooit meedelen
in de prijs, de rest is af.
Alle spelers die mee mogen delen in de prijs verdelen daarna
eerlijk onder elkaar het ingelegde geld.
De kans dat iemand meedeelt in de prijs is
7/24 |
|
|
|
|
|
a. |
Toon dat aan. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken de kans dat jij
als enige het gehele inleggeld wint. |
|
|
|
|
|
c. |
Bereken hoeveel geld de
eigenaar van dit spel aan wie je het inleggeld moet betalen
gemiddeld per spel zal winnen. |
|
|
|
|
|
d. |
Bereken hoeveel worpen
iemand gemiddeld doet. |
|
|
|
|
|
|
|
|
28. |
Een fabrikant van
serviezen produceert borden, die op grond van eventuele kleine
productiefoutjes in drie kwaliteitsklassen A, B en C worden
ingedeeld.
De volgende tabel geeft de aantallen van de verschillende
soorten borden en de bijbehorende prijs van een bord. |
|
|
|
|
|
klasse |
A |
B |
C |
aantal |
50% |
30% |
20% |
prijs |
€4,- |
€2,- |
€1,- |
|
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de kans dat drie
willekeurig gekozen borden tot drie verschillende klassen
behoren. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken de kans dat drie
willekeurig gekozen borden samen minder dan
€10,- zullen kosten |
|
|
|
|
|
c. |
Hoeveel zul je gemiddeld
voor een willekeurig gekozen bord moeten betalen? |
|
|
|
|
|
d. |
Hoe groot is de kans dat
een partij van 100 borden minstens 25 borden van klasse C zal
hebben? |
|
|
|
|
29. |
Voor mij liggen 6
portemonnees met in elk 4 briefjes van
€20 en 12 briefjes van
€10.
Ik ga willekeurig 6 briefjes pakken en wil graag precies €80
hebben.
Die briefjes kan ik op twee verschillende manieren pakken: |
|
|
|
|
|
1. |
Uit elke portemonnee 1
briefje |
|
2. |
Uit één portemonnee 6
briefjes. |
|
|
|
|
|
De kans dat ik bij
methode 1 precies €80 heb is groter
dan bij methode 2. |
|
|
|
|
|
a. |
Hoeveel
groter? |
|
|
|
|
|
|
Oh, wacht; er is nog een
derde methode: Kies willekeurig drie portemonnees uit en
neem uit elke 2 briefjes. |
|
|
|
|
|
b. |
Hoe groot is nu de kans op precies
€80? |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
30. |
Examenvraagstuk VWO
Wiskunde C, 2017-II |
|
|
|
|
|
Aan het eind van de achttiende eeuw kon je in het casino
van de Russische stad Sint-Petersburg een bijzonder spel spelen.
Hiervoor moest de speler eerst een vast aantal roebels inzetten.
Deze inzet laten we in deze opgave buiten beschouwing. Het spel ging als
volgt:
Het casino legt 1 roebel in de pot. Vervolgens mag de speler net zo lang
gooien met een zuiver muntstuk, tot hij munt gooit. Dan is het spel ten
einde en ontvangt de speler de inhoud van de pot. Elk keer als de speler
kop gooit, verdubbelt de bank de inhoud van de pot en mag de speler
opnieuw het muntstuk gooien.
De speler ontvangt dus 1 roebel als hij met de eerste worp al munt
gooit.
Als hij bijvoorbeeld eerst drie maal kop (k) gooit en dan munt (m),
ontvangt hij 8 roebel.
De kans hierop is P(kkkm) = (1/2
• 1/2
• 1/2
) • 1/2
= (1/2)4
= 1/16
De kans dat de speler in een spel 8 roebel of meer
ontvangt is 1/8 |
|
|
|
|
|
a. |
Toon dit aan. |
|
|
|
|
|
Een speler speelt het spel vier keer. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken de kans dat hij minstens één keer 8
roebel of meer ontvangt. |
|
|
|
|
|
Na vier keer spelen van het spel heeft een speler twee
keer 1 roebel, één keer 2 roebel en één keer 8 roebel ontvangen. |
|
|
|
|
|
c. |
Bereken de kans dat dit zich voordoet. |
|
|
|
|
|
Het bedrag dat een speler kan ontvangen, loopt snel op.
Maar de kans om zo’n hoog bedrag te ontvangen, wordt ook snel heel
klein. |
|
|
|
|
|
d. |
Bereken de kans dat een speler in één spel meer dan 5000
roebel ontvangt. |
|
|
|
|
|
In dit spel is het mogelijk dat de speler een heel groot
bedrag ontvangt. De kans hierop is echter heel klein.
Het casino wil niet te veel risico lopen en daarom wordt een extra regel
ingevoerd. De speler mag in een spel maximaal vijf keer met het muntstuk
gooien. Als hij dan nog geen munt heeft gegooid, krijgt hij dus niets
uitbetaald. |
|
|
|
|
|
e. |
Bereken de verwachte uitbetaling aan deze speler. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|