|
|
1. |
Geef de afgeleide van de volgende
functies: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
f(x) = 3lnx
- 2x |
d. |
f(x) = 2x - 4logx |
g.
|
f(x) = (lnx)3
|
|
|
|
|
|
|
|
b. |
f(x) = 2ln(4x +
3) |
e. |
f(x) = 2log(3x)
+ 2log(x) |
h. |
f(x) = 2 - ln(x3) |
|
|
|
|
|
|
|
c. |
f(x) = 2 + x4
+ 3lnx |
f. |
f(x) = 0,5log(1/x)
|
i. |
f(x) = √(lnx) |
|
|
|
|
|
|
2. |
In de zomer kan af en toe
de hoeveelheid blauwalg in een meer erg sterk toenemen.
Blauwalgen zijn eigenlijk geen algen of wieren. Het zijn
bacteriën. Een andere naam ervoor is cyanobacteriën.
De vele blauwalgen kunnen een drijflaag vormen, en omdat de
onderkant van die drijflaag afsterft, komen giftige stoffen
(toxines) in het water terecht.
Rijkswaterstaat geeft informatie over het voorkomen van blauwalg
aan stranden en in recreatieplassen.
Tijdens een zomer heeft men voor een recreatieplas de toename
van blauwalg nauwkeurig bijgehouden en dat leverde het volgende
model: |
|
|
|
|
B(d) =
20 + 12 · 2log(d
+ 2) -
0,8d
Daarin is B de oppervlakte van de blauwalg in m2
en d de tijd in dagen met t = 0 op 1
juni |
|
|
|
|
a. |
Bereken met behulp van de afgeleide functie de maximale
oppervlakte die de blauwalg heeft gehad. |
|
|
|
|
b. |
Bereken met behulp van de afgeleide bij welk dagnummer de oppervlakte toeneemt met een
snelheid van 3,5 m2/dag. |
|
|
|
|
|
|
|
|
3. |
Een leerling van het VWO houdt een poosje bij hoeveel tijd zij
voor een proefwerk leert en ook welk cijfer ze erop haalt.
Zij ontdekt dat hoe langer ze leert, hoe hoger het cijfer wordt,
en ze stelt het volgende model op:
T = 9 - 10,3 × log(9,5
- C)
Daarin is T
de leertijd in uren en C het behaalde cijfer.
Een handige formule, want zodra ze heeft bepaald welk cijfer ze
wil halen kan ze direct met deze formule uitrekenen hoeveel uur
ze moet leren!! |
|
|
|
a. |
Leg uit wat het maximaal
haalbare cijfer voor deze leerling zal zijn. |
|
|
|
|
|
|
|
b. |
Met welke snelheid (uur
per punt) neemt de leertijd toe op het moment dat de
leerlinge een 5,5 zal gaan halen?
Geef een algebraïsche berekening. |
|
|
|
|
|
|
4. |
Elk seizoen als er weer een koude
winter lijkt aan te komen neemt het aantal leden van de
Friese-Elfsteden-Vereniging sterk toe (om trouwens aan het eind
van datzelfde seizoen ook weer af te nemen).
Voor een bepaald seizoen heeft men (uiteraard na afloop)
vastgesteld dat de toename is verlopen volgens een logaritmisch
verband.
Men stelde vanaf 1 december voor dat seizoen het volgende model
op: |
|
|
|
N(t)
= 7500 ×
log(x2 +
460) |
|
|
|
Daarin is N het aantal leden en
t de tijd in dagen vanaf 1 december. De formule bleek
ongeveer geldig te zijn tot 1 februari. |
|
|
|
a. |
Wanneer waren er dat seizoen voor het eerst meer dan
25000 leden? |
|
|
|
|
|
|
b. |
Met welke snelheid (leden per dag) veranderde het aantal
op 1 januari? |
|
|
|
|
|
|
c. |
Op welk tijdstip groeide
het aantal leden
het snelst? |
|
|
|
|
|
|
|
|
|