Tot nu toe zagen we een boel formules met
breuken. Die waren eigenlijk steeds van de vorm y = a +
b/(cx + d)
Natuurlijk kunnen breuken op allerlei andere manieren in vergelijkingen
voorkomen.
De hoofdregels om eventuele asymptoten op sporen blijven daarbij:
Verticale asymptoot: bij
delen door nul
Horizontale asymptoot: bij een heel grote (positief of
negatieve) x.
Hier zijn een paar voorbeelden
van andere breuken en de manier om ze te "onderzoeken".
voorbeeld 1.
Wanneer wordt er door nul
gedeeld? Als x = 2 dus daar zal een verticale
asymptoot zitten.
Vul voor x een heel groot (positief of negatief) getal in
en je ziet dat er uitkomt y = 3. Dus dat zal een
horizontale asymptoot zijn. Dat geeft een grafiek ongeveer als
hiernaast.
voorbeeld 2.
Als je de noemer schrijft
als (x - 2)(x
- 3) zie je dat die nul wordt
voor x = 2 en x = 3. Er zullen daarom TWEE
verticale asymptoten zijn!
Vul voor x een erg groot (positief of negatief) getal in
en je vindt een horizontale asymptoot y = 0. De
grafiek zal dus zowel links als rechts naar de x-as
lopen.
voorbeeld 3.
Deze grafiek zal een
asymptoot hebben bij x = 2.
Maar als x < 2 dan bestaat de grafiek niet, want dan
staat er de wortel uit een negatief getal. De grafiek zal daarom
alleen aan de rechterkant van de asymptoot x = 2 bestaan.
OPGAVEN
1.
Onderzoek het gedrag (de
asymptoten) van de volgende functies.
a.
d.
b.
e.
c.
f.
2.
a.
Geef een formule voor een
functie met verticale asymptoot x = 6 en die niet
bestaat voor x < 6
b.
Geef een formule voor een
functie die een verticale asymptoot heeft bij x = -3
en overal positief is.
c.
Geef een formule van een
functie met een verticale asymptoot y = 5 en
een horizontale x = 2.
3.
Het blijkt dat
tegenwoordig steeds minder mensen nog contant geld op zak hebben.
Dat lijkt ook logisch want het wordt immers steeds gemakkelijker om
digitaal te betalen.
Een onderzoek onder de klanten van een grote supermarkt levert het
volgende model:
Daarbij is t
het jaar met t = 0 in het jaar 2000, en P het
percentage van de mensen die nog contant geld op zak hebben.
a.
In welk jaar
zal volgens dit model voor het eerst minder dan 30% van de mensen
nog contant geld op zak hebben?
b.
Hoeveel procent
van de mensen zal op de lange duur nog contant geld op zak hebben?
4.
Gegeven zijn de functies:
a.
Welke waarde van
p hoort
er bij de grafiek hiernaast?
b.
De grafieken van alle fp
gaan door hetzelfde punt.
Onderzoek welk punt dat is, en leg met behulp van de formule uit waarom
alle grafieken daar doorheen gaan.
c.
Voor welke p heeft de
grafiek een horizontale asymptoot y = 8?
5.
Gegeven is de
functie:
a.
Schets eerst de
grafiek van f(x) zonder je GR te gebruiken.
b.
Plot nu met je
GR de grafieken van f(x) en van g(x)
= √(10x)
Het lijkt erop alsof de grafieken elkaar raken (dat betekent dat ze
één gemeenschappelijk punt hebben).
Onderzoek algebraïsch of dat inderdaad zo is.