|
|
De kansboom bij dit probleem ziet
er als volgt uit (per keer is de kans dat je het goed hebt 1/37
en dat je het fout hebt dus 36/37) |
|
|
|
|
|
Nogal een boom hé? Naar
rechts betekent steeds FOUT en naar links betekent GOED.
Alle gunstige takken eindigen in een paars bolletje. We zouden nu dus al
die takken met een paars bolletje moeten uitrekenen (door alle kansen te
vermenigvuldigen) en daarna al die takken bij elkaar op moeten tellen.
DAT KAN SNELLER!
We kunnen de methode van grote kansbomen hier natuurlijk gebruiken.
Dat gaat zo:
• |
De kans op 2 keer goed:
één tak is bijv. GGFFFF met kans (1/37)2 •
(36/37)4 en daar zijn er
6 nCr 2 = 15 van,
dus P(2 goed) = (1/37)2 •
(36/37)4 • 15 = 0,0098195349 |
• |
De kans op 3 keer goed: één
tak is bijv. GGGFFF met kans (1/37)3 •
(36/37)3 en daar zijn er
6 nCr 3 = 20 van,
dus P(3 goed) = (1/37)3 •
(36/37)3 • 20 = 0,0003636865 |
• |
De kans op 4 keer goed: één
tak is bijv. GGGGFF met kans (1/37)4 •
(36/37)2 en daar zijn er
6 nCr 4 = 15 van,
dus P(4 goed) = (1/37)4 •
(36/37)2 • 15 = 0,0000075768 |
• |
De kans op 5 keer goed : één
tak is bijv. GGGGGF met kans (1/37)5 •
(36/37)1 en daar zijn er
6 nCr 5 = 6 van,
dus P(5 goed) = (1/37)5 •
(36/37)1 • 6 = 0,0000000842 |
• |
De kans op 6 keer goed: één
tak is GGGGGG met kans en dat is ook de enige tak,
dus P(6 goed) = (1/37)6
= 0,0000000004 |
Samen geeft dat een kans van:
0,0098195349 + 0,0003636865 + 0,0000075768 + 0,0000000842 + 0,0000000004
= 0,0102 DAT KAN NÓG SNELLER! Als
je naar die enorme boom met al die paarse bolletjes kijkt, dan komt de
oplossing als je je het volgende realiseert:
|
Alle
takken samen hebben kans 1. |
|
|
|
Dat betekent dat je, als je de
kans op alle gunstige takken wilt weten, net zo goed de kans op de NIET
gunstige takken kunt berekenen. Wat er dan overblijft is de kans op de
gunstige takken. Als de niet-gunstige takken samen bijvoorbeeld kans 0,3
hebben, dan hebben de gunstige takken kans 0,7.
Van de niet gunstige takken zijn er veel minder: kijk maar naar de boom;
de takken zonder bolletje zijn veel makkelijker te tellen dan die met.
De nog-snellere-berekening gaat als volgt:
• |
De kans op 1 keer goed: één
tak is bijv. GFFFFF met kans (1/37) •
(36/37)5 en daar zijn er 6 nCr
1 = 6 van,
dus P(1 goed) = (1/37) •
(36/37)5 • 6 = 0,1414013025 |
• |
De kans op 0 keer goed:
dat is tak FFFFFF met kans (36/37)6
= 0,8484078149 |
De kans op de rest is dan 1
-
0,1414013025 - 0,8484078149 = 0,0102 |
|
|
De hier gebruikte regel heet de complementregel.
De regel zegt eigenlijk dat, als de kans op gebeurtenis A erg veel werk
is om uit te rekenen, je soms handiger de kans op niet-A kunt uitrekenen
en die dan van 1 aftrekken.
Dat zal in opgaven vaak voorkomen bij woorden als "minstens"
of "hoogstens" of "meer dan" e.d. |
|
|
complementregel:
P(A) = 1 - P(niet-A) |
|
|
|
|
|
OPGAVEN |
|
|
1. |
Op een cadeaulijst staan
10 verschillende cadeaus
Guus heeft 5 van deze cadeaus op zijn verlanglijstje staan.
Hans heeft 4 van deze cadeaus op zijn verlanglijstje
staan.
Hoe groot is de kans dat minstens één van beiden het bovenste
cadeau van de lijst op zijn verlanglijstje heeft staan? |
|
|
|
|
2. |
Het burgerservicenummer (BSN) is een uniek persoonsnummer voor
iedereen die ingeschreven staat in de Basisregistratie Personen
(BRP). Iedereen die zich inschrijft in de BRP krijgt automatisch
een BSN.
Je
burgerservicenummer (BSN) staat o.a. op je rijbewijs.
Het nummer bestaat uit 9 cijfers, zoals in het voorbeeld
hiernaast.
Hoe groot is de kans dat er minstens één oneven cijfer in zo'n
nummer zit? |
|
|
|
|
|
|
3. |
De meest gebruikte laboratoriumtest voor de ziekte van Lyme is serologisch
bloedonderzoek.
Deze tests meten de reactie van het lichaam op de
Borrelia-bacterie die de ziekte van Lyme veroorzaakt.
Je kunt online een bloedwaarden test kopen voor €15,-
Dat is erg goedkoop, maar de test is ook niet heel erg
betrouwbaar. De betrouwbaarheid van zo'n test is namelijk 65%.
Dat betekent dat de uitkomst van de test (zowel "wel" of "niet"
de ziekte) in 65% van de gevallen klopt.
Iemand wil meer zekerheid en voert 4 zulke bloedwaarden-tests
uit.
De uitkomst is dat hij niet de ziekte heeft. |
|
|
|
|
|
a. |
Toon met een berekening
aan dat de kans dat de tester inderdaad niet de ziekte heeft nu
0,985 is |
|
|
|
|
|
|
Je kunt ook een "bloedtest
totaalprofiel" kopen. Die heeft een betrouwbaarheid van 92% maar
is ook duurder. Die test kost €40.
Een tester bekijkt twee opties om meer zekerheid te krijgen
(vergeleken met de 4 bloedwaarden-tests).
optie 1: meer bloedwaarden test kopen.
optie 2: een aantal van de bloedwaardentests
vervangen door "bloedtest totaalprofiel".
De tester wil graag een betrouwbaarheid van minstens 0,999
krijgen. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bereken welke optie het
goedkoopst is om deze betrouwbaarheid te bereiken. |
|
|
|
|
|
4. |
Vroeger was "touwtje-trekken"
een echt Oud-Hollands kermisspelletje.
Daarbij waren een groot aantal touwtjes in een bundel te zien,
waarvan sommigen met een cadeautje verbonden waren en sommigen
niet. Voor een klein bedragje mocht je dan aan één zo'n touwtje
uit de bundel trekken en dan was het spannend of je een
cadeautje naar boven haalde of een leeg touwtje.
Als je een cadeautje had getrokken mocht je dat hebben en daarna
bond de spelleider een nieuw cadeautje aan dat touwtje. NA elke
keer ging het getrokken touwtje terug in de bundel.
Bij een bepaalde touwtje-trek-kraam waren er 70% van de
touwtjes met een cadeautje verbonden en 30% niet. |
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de
kans dat iemand drie keer een leeg touwtje trekt. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bereken de
kans dat iemand bij 6 spelletjes precies één cadeautje trekt. |
|
|
|
|
|
|
Noem het
aantal touwtjes met een prijs gelijk aan p (in %)
De kans dat iemand bij 5 spelletjes geen cadeautje trekt is dan
gelijk aan: P = (1 - 0,01p)5 |
|
|
|
|
|
|
c. |
Toon dat aan. |
|
|
|
|
|
|
|
|
De
kermiseigenaar wil ervoor zorgen dat de kans dat een speler bij
5 spelletjes geen enkele maal
gecontroleerd wordt hoogstens 5% is. |
|
|
|
|
|
|
d. |
Bereken
minstens hoeveel procent van de touwtjes dan een prijs moet
opleveren. |
|
|
|
|
|
5. |
De bak
hiernaast bevat, zoals je ziet, tien gekleurde en genummerde
ballen met de nummers 1, 2, 3, 4, en 5. |
|
|
|
|
|
a. |
Iemand trekt er
zonder terugleggen twee ballen uit. Bereken de kans dat de cijfers
gelijk zijn. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Iemand trekt er
met terugleggen drie ballen uit. Bereken de kans dat het gemiddelde van
de getrokken cijfers 7 is. |
|
|
|
|
|
|
c. |
Iemand trekt
er zonder terugleggen twee ballen uit. Bereken de kans dat zowel
de kleur als de cijfers verschillen. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|