|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|
|
|
|
Correlatie en causaliteit |
|
|
|
|
We eindigden de
vorige les met de puntenwolk hiernaast waarin op de x-as het IQ
van een moeder staat en op de y-as het IQ van haar dochter.
De vraag was "Is er een wiskundig verband tussen beide IQ's"?
Zo'n wiskundig verband noemen we een correlatie.
Het antwoord op al deze vragen is: dat hangt af van de vorm van de
puntenwolk.
Laten we een paar mogelijke puntenwolk-vormen bekijken: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Bij al deze figuren is op het oog
zo goed mogelijk een rechte lijn getekend. Die lijn, die het beste past
bij de puntenwolk, heet de regressielijn.
Twee dingen vallen verder op: |
1. |
We spreken van
negatieve correlatie
als de vorm ongeveer dalend is, en van positieve correlatie
als de vorm ongeveer stijgend is. Dat klinkt logisch, immers als de
grafiek daalt, dan neemt y af als x toeneemt. En
als een toename van de ene grootheid een afname van de andere
betekent, dan beïnvloeden ze elkaar "negatief". A en B hierboven
horen bij positieve correlatie, D en E bij negatieve
correlatie. |
|
|
|
|
2. |
Hoe meer de puntenwolk op een rechte lijn lijkt,
des te sterker is de correlatie. Als de punten exact op een rechte
lijn liggen (zoals bijna bij D) heet de correlatie
volkomen. Als de punten "willekeurig" verspreid liggen
(zoals bij C) is er geen correlatie. Merk nog op dat
we ook bij F spreken van geen correlatie: de y-waarden
variëren helemaal niet, en lijken dus onafhankelijk van de
x-waarden. |
|
|
|
|
Correlatie op de GR.
Je GR kan van een tabel berekenen of er correlatie is tussen de twee
variabelen en ook aangeven hoe groot die correlatie is.
Dat gaat als volgt.
Neem de volgende tabel met daarin de huiswerktijd die een leerling
heeft besteed (minuten per dag) en het wiskundecijfer dat zij heeft
gehaald. |
|
|
|
|
huiswerktijd (min) |
0 |
11 |
16 |
28 |
28 |
36 |
39 |
46 |
47 |
49 |
55 |
58 |
63 |
68 |
79 |
95 |
wiskundecijfer |
3.0 |
4.0 |
6.0 |
4.2 |
6.5 |
5.9 |
7.7 |
4.8 |
7.1 |
8.3 |
5.8 |
7.8 |
9.0 |
7.7 |
8.6 |
9.3 |
|
|
|
|
|
In de grafiek
hiernaast vermoed je dat er sprake is van een lichte positieve
correlatie.
Je GR berekent dat zó.
Zet de punten in de lijsten van je GR, via
STAT - EDIT.
(huiswerktijd in L1, wiskundecijfer in L2).
Zet vervolgens bij
MODE
- STATDIAGNOSTICS: ON
STAT
- CALC - 4: LinReg(ax + b)
en dan
Xlist: L1,
Ylist: L2
Calculate |
|
Je GR geeft dan de
formule van de beste lijn die ongeveer door deze punten gaat (in
dit geval y= 0,057x + 4,22)
Maar er staat een een getal r = 0,8081...... dat is de
correlatiecoëfficiënt.
Dat is een getal tussen -1 en 1 dat aangeeft hoe goed de correlatie is.
r = 1 betekent perfecte positieve correlatie,
r = -1 betekent perfecte negatieve correlatie
r = 0 beteken geen correlatie.
De gevonden r = 0,808 betekent dus: redelijk goede
positieve correlatie. |
|
|
|
|
Causaliteit.
Bedenk goed dat de correlatie aangeeft of er een
wiskundig verband is. Dat betekent niet dat er ook
een oorzakelijk verband is.
"Oorzakelijk verband" wil zeggen dat de ene variabele oorzaak is en de
andere tot gevolg heeft.
De superveilige stap van "er is een correlatie" naar de zeer
riskante bewering "er is een causaal verband" is een stap van de
wiskunde naar niet-wiskunde, en daarmee erg onbetrouwbaar en gevaarlijk
om te maken.
Glad ijs!!!
Twee veel gemaakte fouten:
FOUT 1: Wat is
eigenlijk de oorzaak en wat het gevolg?Stel dat je een
onderzoek hebt gedaan over hoeveel koffie iemand drinkt en hoe vaak
hij/zij seks heeft, en je hebt een sterke positieve correlatie gevonden.
Dan kun je als koffiefabrikant concluderen: "Koffie is goed
voor de potentie" en je kunt er zelfs trots een artikel met deze
krantenkop aan besteden. Wie weet ga je er meer koffie door
verkopen.
Maar je zou net zo goed kunnen concluderen: "Van seks krijg je
trek in koffie"
Je weet niet wat de oorzaak is en wat het gevolg....... |
|
|
|
|
FOUT 2: De derde factor.
Stel je voor dat medische onderzoekers een aantal jaren lang bij een
grote groep mensen over het hele land verspreid bekijken hoeveel
gevallen van polio er zijn in een bepaalde periode, en dat in een
grafiek uitzetten tegen de hoeveelheid frisdank die men gemiddeld per
dag in die periode dronk. Dat gaf de volgende tabel |
|
|
|
|
F |
0,50 |
1,60 |
2,05 |
1,00 |
1,10 |
0,85 |
1,50 |
1,65 |
0,85 |
0,70 |
1,00 |
1,90 |
2,20 |
1,30 |
2,00 |
P |
1,25 |
3,10 |
3,00 |
1,80 |
2,30 |
1,75 |
2,60 |
2,70 |
0,85 |
1,25 |
1,25 |
3,10 |
2,75 |
1,55 |
2,60 |
F |
0,72 |
1,10 |
0,70 |
1,30 |
2,00 |
1,90 |
1,70 |
1,30 |
0,55 |
1,05 |
0,90 |
1,30 |
2,30 |
1,20 |
1,60 |
P |
1,25 |
1,55 |
1,50 |
1,95 |
3,40 |
2,75 |
2,35 |
2,70 |
0,75 |
1,75 |
1,50 |
2,05 |
3,50 |
1,80 |
2,10 |
|
|
|
|
|
Een grafiek ervan
staat in de puntenwolk hiernaast.
Wie hier niet de duidelijk stijgende tendens ziet is
blind natuurlijk!
De conclusie is overduidelijk: hoe meer frisdrank men
gebruikt, des te meer gevallen van polio.
Laten we er maar meteen een verontrustende krantenkop tegenaan
gooien: |
|
|
|
|
FRISDRANK
VERHOOGT KANS OP POLIO! |
|
|
|
(Als je het bovenstaande hebt
gelezen, kon de conclusie kon net zo goed zijn "Van polio krijg je
dorst" natuurlijk, maar daar letten we even niet op. Er is
een veel sterker effect gaande....) |
Ondanks de duidelijk stijgende puntenwolk slaat deze conclusie
toch helemaal nergens op, en dat komt door de aanwezigheid van een
zogenaamde "derde factor".
Laten we de tabel hierboven aanvullen met een derde rij die de
gemiddelde temperatuur in de meetperiode weergeeft: |
|
|
|
|
F |
0,50 |
1,60 |
2,05 |
1,00 |
1,10 |
0,85 |
1,50 |
1,65 |
0,85 |
0,70 |
1,00 |
1,90 |
2,20 |
1,30 |
2,00 |
P |
1,25 |
3,10 |
3,00 |
1,80 |
2,30 |
1,75 |
2,60 |
2,70 |
0,85 |
1,25 |
1,25 |
3,10 |
2,75 |
1,55 |
2,60 |
T |
20 |
24 |
25 |
22 |
22 |
21 |
23 |
23 |
20 |
20 |
21 |
24 |
25 |
22 |
24 |
F |
0,72 |
1,10 |
0,70 |
1,30 |
2,00 |
1,90 |
1,70 |
1,30 |
0,55 |
1,05 |
0,90 |
1,30 |
2,30 |
1,20 |
1,60 |
P |
1,25 |
1,55 |
1,50 |
1,95 |
3,40 |
2,75 |
2,35 |
2,70 |
0,75 |
1,75 |
1,50 |
2,05 |
3,50 |
1,80 |
2,10 |
T |
21 |
22 |
21 |
23 |
25 |
25 |
24 |
23 |
20 |
21 |
20 |
22 |
25 |
22 |
23 |
|
|
|
|
|
Grafieken van P - T
en van F - T zien er zó uit: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Wat blijkt: zowel F als P hebben een positieve correlatie
met T. Dat is vast te verklaren: als het warm is drinken de mensen
meer frisdrank, en als het warm is zal de polio-bacterie zich
sneller vermenigvuldigen. F en P hebben dus met elkaar
niets
te maken; kijk maar naar de volgende grafiekjes van F tegen P bij
bepaalde vaste temperatuur (uit dezelfde gegevens): |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Van die stijgende tendens is niets meer over.
Er is dus een derde factor (T) waarmee beiden positief correleren.
En zonder die extra T-rij in de tabel waren we daar nooit
opgekomen.
Ofwel: zo'n vervelende derde factor kan eigenlijk ALTIJD ergens
verborgen op de loer liggen!!!!! Heel frustrerend; je kunt pas
conclusies trekken als ALLE andere factoren gelijk zijn.
Maar ja, .....wat zijn ALLE....? Het is om paranoïde van
te worden! Kunnen we ooit nog wel een conclusie over causaliteit
trekken? |
|
|
|
|
|
|
OPGAVEN. |
|
|
|
|
1. |
Hieronder staat een
tabel voor de hoeveelheid vet, koolhydraten en calorieën
voor 100 gram van een aantal voedingsmiddelen (bron:
calorielijst.nl). |
|
|
|
|
|
voedsel |
vet |
koolhydraten |
caloriëen |
yoghurt |
4,9 |
17,9 |
127 |
dieetmargarine (Aldi) |
60 |
0,2 |
541 |
gekookte aardappelen |
0,1 |
17,0 |
78 |
leverworst |
20,4 |
5,2 |
264 |
honingmosterd (HEMA) |
10,3 |
15,6 |
182 |
kaas 45+ |
31,0 |
2,0 |
400 |
kipnuggets (AH) |
14,0 |
16,0 |
240 |
M&M met pinda's |
27,1 |
57,3 |
514 |
falafel |
12,5 |
27,0 |
263 |
Fanta medium (McDonalds) |
0,0 |
48,0 |
190 |
haaskarbonade |
6,7 |
0,0 |
150 |
|
|
|
|
|
|
a. |
Maak hiervan twee puntenwolken,
eentje met op de x-as de koolhydraten en op de y-as
de calorieën, en een tweede met op de x-as het vet en op
de y-as de calorieën.
Probeer uit deze puntenwolken te halen welke twee variabelen de
grootste correlatie vertonen. |
|
|
|
|
|
b. |
Kijk of je antwoord
op vraag a) klopt door van beide puntenwolken de correlatiecoëfficiënt
r met je GR te berekenen. |
|
|
|
|
2. |
Wat zou een derde
factor kunnen zijn bij de volgende gevonden correlaties? |
|
|
|
|
|
a. |
De woordenschat en
schoenmaat van middelbare school leerlingen vertonen een sterk positieve
correlatie. |
|
|
|
|
|
b. |
Er is een negatieve correlatie
tussen de hoogte waarop een schaatsbaan ligt en de gereden
baanrecords. |
|
|
|
|
|
c. |
Er is een positieve correlatie
tussen hoeveel restaurants iemand bezoekt en hoeveel
schilderijen hij koopt. |
|
|
|
|
|
d. |
Er is een negatieve correlatie te
vinden tussen de verkoop van tulpenbollen en van zwembroeken.
|
|
|
|
|
3. |
Hieronder zie je zeven krantenkoppen
(uit de vorige les) naar aanleiding van gevonden grote correlatiecoëfficiënten.
Welke conclusies zouden in deze gevallen wiskundig net zo goed
gerechtvaardigd zijn? |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
4. |
De volgende tabel geeft voor zeven dagen de
hoogst gemeten temperatuur (T in ºC) op die dag en het aantal
uren (u) zon. |
|
T (in ºC) |
16 |
17 |
17 |
18 |
19 |
20 |
22 |
u (in uren) |
9 |
10 |
11 |
10 |
12 |
11 |
13 |
|
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de correlatiecoëfficiënt van
deze gegevens. |
|
|
|
|
|
b. |
Geef een mogelijke
verklaring voor je resultaat. |
|
|
|
|
|
|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|