|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|
|
|
|
De Effectgrootte. |
|
Je zou natuurlijk lekker lui kunnen zijn en gewoon om te kijken of er verschil tussen twee frequentieverdelingen is
het gemiddelde van beiden kunnen berekenen en die vergelijken.
Maar wanneer noem je zo'n gemiddelde dan groot, en wanneer klein?
Of twee gemiddelden veel of weinig van elkaar verschillen hangt ook
nogal veel af van hoe ver de metingen uit elkaar liggen,
Hieronder bespreken twee gevallen waarbij het gemiddelde beide keren 8
van elkaar verschilt. Toch vinden we in het ene geval dat verschil van 8
groot en in het andere geval klein.
Voorbeeld.
Neem twee vrienden die beiden een trekvakantie hebben gehouden, en met
elkaar vergelijken hoeveel afstand ze per dag aflegden. Stel dat ze
beiden hun gemiddelde afgelegde afstand per dag uitrekenen en komen op
een verschil van 8 km per dag. Vinden we dat dan veel of niet?
Nou, dat hangt er volgens mij nogal vanaf hoe groot die afstanden nou
werkelijk waren. Als de vrienden beiden een wandelvakantie hielden
zouden hun afstanden zó kunnen zijn: |
|
|
|
|
vriend A |
8 |
6 |
5 |
10 |
9 |
8 |
8 |
4 |
7 |
11 |
vriend B |
13 |
18 |
19 |
18 |
10 |
20 |
14 |
14 |
11 |
19 |
|
|
|
|
|
Vriend A legde
gemiddeld 7,6 km af en vriend B 15,6 km dus inderdaad een verschil
van 8 km. Maar je ziet dat vriend B veel meer aflegde. Zelfs elke dag
meer en behoorlijk ook! De grootste afstand van A is de kleinste van
B!!!
Maar als de vrienden met de auto erop uit trokken zouden dit hun
afstanden kunnen zijn: |
|
|
|
|
vriend A |
135 |
176 |
288 |
120 |
89 |
156 |
203 |
152 |
103 |
195 |
vriend B |
146 |
198 |
203 |
135 |
120 |
98 |
139 |
245 |
187 |
226 |
|
|
|
|
|
Vriend A legde nu
gemiddeld 161,7 km af en vriend B 169,7 km. Weer een verschil van 8 km.
Maar als je deze tabel bekijkt is er helemaal niet zoveel verschil
tussen de getallen. Dat komt natuurlijk omdat de getallen veel groter
zijn, dus die 8 verschil maakt niet zoveel uit.
De twee verdelingen zien er globaal zo uit: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Het verschil tussen
de gemiddeldes van in beide gevallen gelijk (de afstand tussen de
stippellijnen). Toch zijn de rode verdelingen behoorlijk overlappend, en
de blauwen liggen helemaal naast elkaar. Dat komt natuurlijk omdat die
roden veel breder zijn.
Omdat de standaarddeviatie een maat is voor de spreiding in de getallen
en dus meestal ook voor de breedte van de verdeling, is het misschien een idee om
het gevonden verschil te delen door de gemiddelde standaarddeviatie. Dat
geeft een soort "relatief verschil". Dat noemen de we
"Effectgrootte E"
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
(daarbij zorgen we
dat er een positief getal uitkomt door
μA groter dan
μB te kiezen).
De beide gevallen van de vrienden hierboven zouden dan het volgende
opleveren: |
|
|
|
|
• |
de loopvrienden:
μA = 7,6 en
σA = 2,06
μB = 15,6 en
σB = 3,44 |
|
|
|
|
|
|
• |
de autovrienden:
μA = 161,7 en
σA = 55,03
μB = 169,7 en
σB = 46,23 |
|
|
|
|
|
|
Zoals je ziet in het
tweede geval inderdaad een veel kleinere effectgrootte dan in het eerste
geval.
Of het verschil gering, middelmatig of
groot genoemd wordt zie je daarna als volgt: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
OPGAVEN. |
|
|
|
|
1. |
Examenopgave Havo, Wiskunde A, 2018. |
|
|
|
|
|
Bij een bloedonderzoek worden het hemoglobinegehalte
en de hoeveelheid rode bloedcellen gemeten. In de uitslag van het
onderzoek staan van beide de gemeten waarden. Om deze uitslag te
kunnen beoordelen, worden de gemeten waarden vergeleken met de
bijbehorende referentiewaarden. Dit zijn de waarden zoals ze
gevonden worden bij 95% van de gezonde mensen. In deze opgave
bekijken we de referentiewaarden van volwassenen.
Het hemoglobinegehalte wordt uitgedrukt in millimol
per liter (mmol/L) (een mol is een eenheid voor het aantal deeltjes)
en de hoeveelheid rode bloedcellen in biljoenen per liter (1 biljoen
= 1012). We gaan ervan uit dat het hemoglobinegehalte en de
hoeveelheid rode bloedcellen van gezonde mannen normaal verdeeld
zijn. Dit geldt ook voor het hemoglobinegehalte en de hoeveelheid
rode bloedcellen van gezonde vrouwen.
In de tabel staan de referentiewaarden van het
hemoglobinegehalte en van de hoeveelheid rode bloedcellen. Deze
referentiewaarden liggen symmetrisch om het gemiddelde. Zo kun je in
de tabel bijvoorbeeld aflezen dat 95% van de gezonde mannen een
hemoglobinegehalte heeft tussen 8,6 mmol/L en 11,0 mmol/L. |
|
|
|
|
|
|
geslacht |
referentiewaarden |
hemoglobine |
man |
8,6 - 11,0 |
|
vrouw |
7,6 - 10,0 |
rode bloedcellen |
man |
4,4 - 5,8 |
|
vrouw |
4,0 - 5,3 |
|
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de standaardafwijking van de hoeveelheid
rode bloedcellen van gezonde vrouwen. Geef je antwoord in biljoenen
per liter en rond af op één decimaal. |
|
|
|
|
|
De standaardafwijking van het hemoglobinegehalte van
zowel gezonde mannen als gezonde vrouwen is 0,6 mmol/L. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken met behulp van het formuleblad of het
verschil tussen het hemoglobinegehalte van gezonde mannen en gezonde
vrouwen gering, middelmatig of groot is. |
|
|
|
|
2. |
Examenopgave Havo. Wiskunde A, 2018. |
|
|
|
|
|
Een lunchrestaurants probeert
zijn klanten bewust te maken van de hoeveelheid kcal die ze
bestellen. Dit restaurant presenteert daarom de calorie-informatie
duidelijk zichtbaar bij het
bestelpunt. Onderzoekers hebben aan de klanten van dit restaurant
gevraagd of deze informatie effect had op hun bestelling. Die
informatie hebben zij per klant gekoppeld aan zijn of haar
kassabonnetje. De resultaten staan in de volgende tabel. |
|
|
|
|
|
|
aantal
kassabonnetjes |
aantal kcal |
percentage
dat meer
dan 1000
kcal
bestelt |
gemiddelde |
standaardafwijking |
calorie-
informatie
wel
gelezen |
568 |
713 |
301 |
17,5 |
calorie-
informatie
niet
gelezen |
1237 |
766 |
584 |
23,0 |
|
|
|
|
|
|
Op grond van de resultaten in deze tabel bespreken de
onderzoekers de volgende stelling: ‘Er bestaat een groot verschil in
het aantal kcal per bestelling tussen klanten die de
calorie-informatie wel hebben gelezen en klanten die de
calorie-informatie niet hebben gelezen.’
Onderzoek of deze
stelling door de gegevens in deze tabel wordt ondersteund. |
|
|
|
|
3. |
Examenopgave Havo, Wiskunde A, 2017 |
|
|
|
|
|
In een bedrijf wordt er gewerkt in drie
ploegendiensten.
Tijdens elke dienst komen er storingen voor. Het
productieproces wordt dan een aantal minuten stilgelegd totdat de
storing verholpen is. Telkens wordt bijgehouden hoe lang de storing
duurt. Na afloop van de dienst wordt de totale tijd van alle
storingen genoteerd. Deze tijd noemt men de uitvaltijd. De
directie wil dat de uitvaltijd zo klein mogelijk is.
Om te onderzoeken hoe groot de uitvaltijd is, heeft
men van 16 werkweken van elk van de drie verschillende ploegendiensten de gemiddelde uitvaltijd en de standaardafwijking berekend. Zie
de volgende tabel. |
|
|
|
|
|
uitvaltijd per dag- of
nachtdienst in minuten |
|
gemiddelde |
standaardafwijking |
dagdienst A |
36,75 |
1,10 |
dagdienst B |
37,29 |
1,04 |
nachtdienst |
29,39 |
1,53 |
|
|
|
|
|
|
Men vermoedt dat de lagere uitvaltijden tijdens de
nachtdiensten te maken hebben met het feit dat de energietoevoer
gedurende de nacht constanter is dan overdag. Daarom wordt de
energietoevoer overdag verbeterd.
Na verloop van tijd blijkt dat de gemiddelde
uitvaltijd van de A-diensten en B-diensten gelijk geworden is aan de
gemiddelde uitvaltijd van de nachtdiensten. De
standaardafwijkingen van de A-diensten en B-diensten zijn niet
veranderd.
Bereken voor
dagdienst B of het verschil in uitvaltijd tussen de oude en de
nieuwe situatie groot, middelmatig of gering is. |
|
|
|
|
5. |
Examenopgave Havo, Wiskunde A, 2016 Jaarlijks wordt voor een onderzoek aan een groot aantal
personen gevraagd hun lengte te schatten. We noemen deze lengte de
geschatte lengte. Daarnaast wordt de lengte nauwkeurig door een
onderzoeker gemeten. We noemen deze lengte de werkelijke lengte.
De geschatte lengte en de werkelijke lengte worden vervolgens met elkaar
vergeleken. Het blijkt dat mensen in het algemeen hun lengte te hoog
schatten.
In het onderzoek van een bepaald jaar schatten de
vrouwen hun lengte gemiddeld 0,9 cm hoger dan hun werkelijke lengte. De
standaardafwijking van de werkelijke lengte was 6,0 cm. De
standaardafwijking van de geschatte lengte was 6,2 cm.
Bepaal of het verschil tussen de werkelijke lengte en de geschatte lengte
gering, middelmatig of groot is. |
|
|
|
|
|
|
|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|