|
|
Conclusie: |
|
|
twee sinusoïden met
dezelfde periode
geven wéér een sinusoïde met die periode. |
|
|
|
B.
Verschillende periodes. |
|
|
|
|
|
Ziet er heel anders uit dan die
vier die we eerder vonden waarbij de periodes gelijk waren. Deze
grafieken zijn veel "onregelmatiger". En toch zijn ook deze
grafieken bijna allemaal periodiek.
Dat kun je als volgt inzien:
Stel dat de grafiek van f periodiek is met periode a.
Dan is de grafiek is bij x = a hetzelfde als bij x
= 0, en bij x = 2a wéér, en bij x = 3a
wéér, en.....
zo krijg je een hele rij x-waarden waarbij de grafiek hetzelfde
is en zich gaat herhalen: x = 0, a, 2a, 3a,
4a, 5a, ....
Als de grafiek van g periodiek is met periode b dan
is er voor die grafiek ook zo'n rij x-waarden op te stellen
Dat is dan natuurlijk x = 0, b, 2b, 3b,
4b, 5b, .....
En nou komt het: Als er in deze twee rijen x-waarden ergens
een DUBBELE staat, dan is daar zowel de grafiek van f als de
grafiek van g weer precies hetzelfde als in het begin, dus vanaf
deze dubbele zal ook de grafiek van f + g precies
hetzelfde gaan verlopen als vanaf het begin!
Voorbeeld.
Stel f(x) = sin(πx/42)
en g(x) = (πx/15).
Geef de periode van f + g
Oplossing:
f heeft periode 84 en g heeft periode 30.
Maak twee series getallen van waaraf de grafieken van f en g
zich herhalen: |
|
|
Vanaf x = 420 gaan
zowel f als g zich herhalen, dus ook f
+ g.
De periode van f + g is daarom 420. |
|
Die periode van f + g heet heel toepasselijk de
gemeenschappelijke
periode.
Nou is het wiskundig nogal
lelijk om gewoon een rij getallen op te schrijven en dan maar te hopen
dat we een dubbele tegenkomen. Dat kan ook best wat systematischer.....
Bij het voorbeeld hierboven zoeken we de eerste dubbele in de rijen
met veelvouden van 84 en van 30
Dus eigenlijk zoeken we de kleinste twee gehele getallen a en
b waarvoor geldt 84a = 30b
En die kun je handig vinden door 84 en 30 te ontbinden in
priemgetallen!!
Kijk maar:
·
84a = 30b
·
84 = 2 · 2 · 3 · 7 en
30 = 2 · 3 · 5
·
Dus staat er 2 · 2 · 3 · 7 ·
a = 2 · 3 · 5 · b
·
Die 2 en 3 staan aan beide kanten en
kunnen dus weg, dus blijft over 2 · 7 · a = 5 · b
·
Nou, dan neem je voor a dus
gewoon 5 en voor b neem je 2 · 7 = 14
·
Dat levert direct
gemeenschappelijke periode 2 · 2 · 3 · 7 · 5 = 2 · 3 · 5 · 14 =
420
Het voordeel van deze
systematischer aanpak is dat het ook goed werkt als de periodes erg
klein zijn, kijk maar: |
|
|
Voorbeeld:
Geef de gemeenschappelijke periode van f(x)
= sin(270px) en
g(x) = sin(1575px)
Oplossing:
De periodes zijn 2p/270p
= 1/135 en 2p/1575p
= 2/1575
Dus zoeken we twee getallen zodat 1/135
· a = 2/1575
· b
·
1575 · a = 2
· 135 · b
·
5 ·
5 · 3 · 3 · 7 · a = 2 · 5 · 3 · 3 · 3 · b
·
5 · 7 · a = 2 · 3 · b
·
Neem
a = 2 · 3 = 6 en b = 5 · 7 = 35
·
De gemeenschappelijke periode
is
1/135 ·
6 = 2/1575
· 35 = 2/45 |
|
|
|
C.
Zwevingen. |
|
|
We zagen dus dat sinussen met
dezelfde periode wéér een sinus opleveren, en dat sinussen met
verschillende periode een "vreemde" periodieke grafiek geven
waarvan de periode gelijk is aan de gemeenschappelijke periode van de
beide oorspronkelijke sinussen. Maar hoe zit het als de perioden niet
helemáál gelijk zijn, maar bijna?
Op onderzoek maar weer met de GR (wat is het toch een handig apparaat!): |
|
|
|
|
|
Interessant!
Bovenaan vinden we eerst het onregelmatige (maar wel periodieke) patroon
dat we hierboven gewend waren. Maar als de frequenties van de twee
functies erg dicht bij elkaar komen te liggen dan zien we ineens een
zeer regelmatig patroon. |
|
|
Waar
komen we dit tegen? |
|
|
|
Nou, vooral bij het stemmen van
een gitaar (of ander snaarinstrument).
Als je een gitaar stemt dan sla je vaak twee snaren aan waarvan je wilt
dat ze dezelfde frequentie (en dus periode) hebben.
Dus daarbij tel je twee sinusoïden bij elkaar op, waarvan je hoopt dat
ze dezelfde periode hebben.
Bij de laatste toon in de grafieken hierboven zit je bijna goed.
Zoals je ziet hoor je dan ongeveer de goede frequentie, maar met een
amplitude die nogal varieert
|
|
Kortom, je hoort je toon sterker en zwakker worden, met een veel lagere
frequentie.
Dat noemen we het "zweven" van een toon.
Als je je gitaar aan 't stemmen bent is dat dus een teken dat je
bijna goed zit....
Probeer de zwevingen steeds langzamer te laten gaan en je hebt je snaren
precies goed gestemd! |
|
|
|
|
OPGAVEN |
|
|
1. |
Schrijf de volgende functies als
één sinusoïde. |
|
|
|
|
|
a. |
f(x) = sin(4x
- 1) + sin4(x
- 2) |
|
|
|
|
|
b. |
f(x) = 1
- cos(3x) +
cos(3x + 4) |
|
|
|
|
2. |
Geef de gemeenschappelijke periode van
de grafiek van de volgende functies: |
|
|
|
|
|
a. |
f(x) = cos(1/2πx)
+ cos(1/9πx) |
|
|
|
|
|
b. |
f(x) = cos(2/27πx)
+ sin(1/15π(x
+ 6)) |
|
|
|
|
|
c. |
f(x) = sin(2/75πx)
+ sin(1/105πx) |
|
|
|
|
3. |
Hieronder zie je een stukje van de
grafiek van y = sinx + sinπx
In dit stuk van de grafiek is geen gemeenschappelijke
periode te vinden. Het "danst maar wat op en neer". |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Leg duidelijk uit waarom deze grafiek
geen periode heeft, dus zich nooit zal gaan herhalen. |
|
|
|
|
|
b. |
Welke van de volgende functies zijn
periodiek?
I: f(x) = sinx +
sin(x√2)
II: f(x) = cosx + cos(x
• 0,2525252525252525....)
III: f(x) = sin (1/9x)
+ sin(1/13x)
IV: f(x) = cos(x + √5)
+ cos(πx) |
|
|
|
|
4. |
Geef de gemeenschappelijke periode van
de grafiek van de volgende functies: |
|
|
|
|
|
a. |
f(x) = sin(180px)
en g(x) = sin(2310px) |
|
|
|
|
|
b. |
f(x) = sin(5616px)
en g(x) = sin(1260px) |
|
|
|
|
|
|
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|