©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|
|
Redeneringen met Goniometrie. |
|
|
De voorgaande lessen heb je
geleerd om grafieken van goniometrische formules te schetsen en andersom
om bij gegeven grafieken goniometrische formules op te stellen.
Tot slot bekijken we in deze les nog een aantal toepassingen. Geen nieuwe
stof; gewoon gebruiken wat je al weet. |
|
|
|
1. Maxima en Minima. |
|
|
|
|
Nou ja, dat is
eigenlijk te makkelijk om te noemen.
Het maximum is altijd de evenwichtslijn plus de amplitude, en het
minimum is altijd de evenwichtslijn min de amplitude. |
|
|
|
|
2. Snijpunten. |
|
|
|
|
Als je snijpunten van
sinusgrafieken met andere grafieken of lijnen wilt berekenen dan gebruik
je eigenlijk altijd de optie intersect van de GR. |
|
|
|
|
Voorbeeld:
Voor de hoogte van de zeespiegel in een bepaalde
badplaats geldt de volgende formule:
H(t)
= 3,1 + 2,8 × sin(p/3(t
- 5,4))
Daarin is H de hoogte in meter en t de tijd in
uren (t = 0 om 0:00 uur)
Hoeveel procent van de tijd is de zeespiegel hoger dan 5
meter?
Oplossing:
Y1 = 3 + 2,8sin(p/3(t
- 5,4))
Y2 = 5
intersect geeft t = 0,11 en
t = 1,69
daartussen ligt 1,58 uur
de periode is 2p/(p/3) = 6
dat is dus 1,58/6 × 100%
= 26,3% |
|
|
|
|
|
3. Helling. |
|
|
|
|
Laten we nog even
doorgaan op het vorige voorbeeld: |
|
|
|
|
Voor de hoogte van de zeespiegel in een bepaalde
badplaats geldt de volgende formule:
H(t)
= 3,1 + 2,8 × sin(p/3(t
- 5,4))
Daarin is H de hoogte in meter en t de tijd in
uren (t = 0 om 0:00 uur)
Hoe snel (in m/uur) stijgt de zeespiegel om 10:30?
Oplossing:
De snelheid is gelijk aan de helling;
Y1 = 3 + 2,8sin(p/3(t
- 5,4))
calc - dy/dx bij X = 10.5
geeft 1,72 dus dat stijgt met 1,72 m/uur. |
|
|
|
|
|
Nou vooruit, nog maar
eentje dan: |
|
|
|
|
Neem nogmaals het vorige voorbeeld, maar nu:
Wat is de maximale snelheid waarmee de zeespiegel daalt?
Oplossing:
Een sinusgrafiek daalt maximaal als hij door de
evenwichtslijn omlaag gaat. Dat is 1/2
periode na het beginpunt.
De grafiek van het voorbeeld heeft beginpunt 5,4 en periode
6
De maximale daling is dus bij t = 8,4.
calc - dy/dx bij X = 8,4 geeft maximale
daling -2,93 m/uur. |
|
|
|
|
|
4. Formules met een parameter. |
|
|
|
|
Soms is de formule
nog niet helemaal bekend.
Dan moet je één (of meer) van de getallen uit die formule maar zolang
een letter geven (ik noem het altijd p van parameter).
Als je dan een ander punt kunt vinden waar de grafiek doorheen moet gaan
dan kun je die p berekenen door dat [unt gewoon in te vullen: |
|
|
|
|
Voorbeeld.
Een sinusgrafiek heeft evenwichtslijn y = 4 en
amplitude 3 en periode 8.
Waar moet je het beginpunt kiezen zodat de grafiek door
(5, 6) gaat?
Oplossing.
De voorlopige formule is y = 4 + 3sin(2p/8(x
- p))
Die moet door (5,6) gaan dus dat kun je invullen:
6 = 4 + 3sin(2p/8(5
- p))
Y1 = 6
Y2 = 4 + 3sin(2p/8(5
- X))
calc - intersect geeft X = 1,93 of X =
4,07 of X = 9,93 of ......
Er zijn meerdere oplossingen want de periode is immers 8. |
|
|
|
|
|
|
|
OPGAVEN |
|
|
|
|
1. |
Over een weg wordt
een zogenaamd ecoduct aangelegd.
Dat is een viaduct waar het wild overheen kan trekken om niet een
autoweg pover te hoeven steken. Het verbindt dus twee bosdelen met
elkaar.
De middelste tunnel is voor autoverkeer (beide richtingen), de linker is
voor fietsverkeer (ook beide richtingen) en de rechter is voor wandelaars.
Alle drie de tunnels hebben van voren gezien de vorm van een
sinusgrafiek, met links en rechts een minimum.
Voor de fietstunnel liggen die minima bij x = 0 en x = 6,
voor de autotunnel liggen ze bij x = 6 en x = 20 en
voor de voetgangerstunnel liggen ze bij x = 20 en x= 22.
Zie de figuur. |
|
|
|
|
|
|
Voor fietstunnel is de formule h =
4/3+ 4/3sin(p/3(x
- 1,5)) gebruikt.
De fietstunnel moet voldoende ruimte hebben voor twee fietsers om
elkaar makkelijk te passeren.
Dat betekent in praktijk dat er minstens een breedte van 2 meter moet
zijn waar de hoogte ook overal minstens 2 meter is. |
|
|
|
|
|
a. |
Onderzoek over welke
breedte van de fietstunnel bij dit ontwerp de hoogte minimaal 2 meter is. |
|
|
|
|
|
De rechter
voetgangerstunnel heeft een breedte van 2 meter en een
maximale hoogte van 4 meter.
Hierbij hoort een formule bij van de vorm
h =
a +
asin (c(x
+
d))
met h de hoogte van de golf
in meter boven het laagste punt en x de horizontale afstand in
meter vanaf het beginpunt van de linker golf (de oorsprong) |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken de waarden van a, c
en d in deze formule. |
|
|
|
|
|
Het middengedeelte
heeft een breedte van 14 m
Het hoogste punt moet zo gekozen worden dat over een breedte van
8
meter de hoogte minstens 3 meter is |
|
|
|
|
|
c. |
Bereken hoe hoog het
hoogste punt van de autotunnel dan gekozen moet worden. |
|
|
|
|
2. |
Een apparaat om een
geluidsgolf zichtbaar te maken is een oscilloscoop.
Iemand slaat de centrale A-toets op een piano aan, en ziet dat dat op een
oscilloscoop een sinusvormige golf geeft met frequentie 440 Hz en
amplitude 14.
Frequentie 440 Hz betekent dat wil zeggen dat er 440 trillengen per seconde
zijn.
De formule voor deze geluidsgolf als functie van de tijd kan gegeven
worden door h(t) = 14sin(2765t) |
|
|
|
|
|
a. |
Leg duidelijk uit
waar die factor 2765
in deze formule vandaan komt. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken hoeveel procent van de tijd de
uitwijking van de golf meer dan méér dan 12 is. |
|
|
|
|
3. |
Van de maan is ook bij een wolkeloze hemel niet
altijd een even groot gedeelte zichtbaar. Het percentage van de maan
dat zichtbaar is, verloopt bij benadering periodiek. Door
atmosferische verstoringen is nooit helemaal 100% vanaf de aarde
zichtbaar.
Voor het jaar 2017 is dit percentage maximaal 98% (volle maan) op
t = 120 en minimaal (nieuwe maan) 0% op t =
Daarbij is t is de tijd in dagen met t = 0 op 1
januari 2017 om 0:00 uur. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Stel een formule op van het verband tussen
P en t voor 2017. |
|
|
|
|
|
Voor een dag in 2020 geldt bij benadering
de volgende formule voor het verband tussen P en t: |
|
|
|
|
|
P = 48 +
48sin (0,212769t - 1,042563) |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken hoe lang volgens
deze formule de maan in 2020 meer dan 70% zichtbaar is. Rond je antwoord
af op een geheel aantal dagen. |
|
|
|
|
|
Op een bepaald moment
in 2020 is tussen twee opeenvolgende dagen de toename van
het percentage van de zichtbaarheid van de maan het grootst. |
|
|
|
|
|
c. |
Hoe groot is volgens de
bovenstaande formule die toename van het percentage? Geef je antwoord in
procenten per dag. Licht je antwoord toe. |
|
|
|
|
4. |
Paramecium is de
wetenschappelijke naam voor wat wij het pantoffeldiertje noemen, en
Saccharomyces is de wetenschappelijke naam voor een soort gist.
Een wetenschapper ontdekte dat er tussen de hoeveelheid
pantoffeldiertjes en de hoeveelheid gist in een waterreservoir een
verband leek te bestaan. Zij kreeg de volgende grafiek voor de
hoeveelheid cellen van elk per gram water: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Het verband tussen
deze twee diersoorten wordt een prooi-roofdiercylus genoemd.
Als er in een omgeveing veel gistcellen zijn (prooidieren, P)
zijn, dan zal na verloop van tijd het aantal pantoffeldiertjes
(roofdieren, R) in die omgeving sterk toenemen, omdat
die zich voldoende kunnen voeden met de gist. Door die toename van
het aantal pantoffeldiertjes zal het aantal gistcellen teruglopen.
Hierdoor kunnen de pantoffeldiertjes minder voedsel vinden en zullen zij
in aantal afnemen. Als gevolg daarvan zal het aantal gistcellen weer
toenemen. En daarmee begint deze cyclus weer opnieuw. In de volgende
figuur is bovenstaande cyclus met twee sinusvormige grafieken
gemodelleerd:. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Stel op
algebraïsche wijze een functievoorschrift voor P op waarmee
je het aantal gistcellen P in deze figuur kunt berekenen als
functie van de tijd t in dagen |
|
|
|
|
|
In de rest van
deze opgave gaan we uit van een ander prooi-roofdiermodel: |
|
|
|
Hierin is P
het aantal prooidieren, R het aantal roofdieren en t de tijd
in dagen. In onderstaande figuur zijn de grafieken van P en
R geschetst. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
In elke periode
is er één moment waarop de groeisnelheid van het aantal prooidieren
maximaal is. In het bijbehorende punt op de grafiek is de helling
dus maximaal. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken deze maximale
groeisnelheid. |
|
|
|
|
|
Iemand zegt: “Op de
momenten dat er 120 prooidieren per gram water zijn, zijn er … roofdieren
per gram water
of … roofdieren per gram water.” |
|
|
|
|
|
c. |
Bereken welke twee
getallen op de plaats van de puntjes moeten staan, zodat de uitspraak
juist is. Geef deze getallen in gehele individuen per gram water. |
|
|
|
|
|
|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|