|
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
Kansbomen. |
|
|
|
|
We herhalen nog even de regels die
voor En en OF gelden, voorzover we ze in deze les nodig hebben:
|
P(A
én B) = P(A) • P(B) waarbij je P(B) opnieuw
moet uitrekenen.
P(A óf B) = P(A) + P(B) als A en B niet tegelijk
kunnen voorkomen. |
|
|
|
In de vitrine van de bakker
liggen 14 heerlijke gebakjes. Het zijn 3 aardbeientompouces,
5 moorkoppen en 6 slagroomgebakjes.
Ik kies er willekeurig 3 gebakjes van uit.
Ik vraag me af hoe groot de kans is dat ik 2 moorkoppen en een
slagroomgebakje zal hebben.
Om de mogelijkheden op een wat systematische manier op te schrijven
maken ik gebruik van een boomdiagram. Maar daarin teken ik alleen de
mogelijke gebeurtenissen; ik hou er nog even geen rekening mee dat er
verschillende aantallen zijn. |
|
|
Zo'n boomdiagram ziet er zó
uit: (A =
aardbeientompouce, M =
moorkop, S = slagroomgebakje) |
|
|
|
|
|
De eerste splitsing gaat over het
eerste gebakje, de tweede over het volgende gebakje en de derde over het
laatste gebakje. Let erop dat elk uiteinde van een tak een
mogelijkheid voorstelt. Het uiteinde bij de rode pijl stelt bijvoorbeeld
voor de mogelijkheid M -M -S. Dus achtereenvolgens een
Moorkop, een Moorkop en een Slagroomgebakje.
Drie van die takken leveren 2 moorkoppen en een slagroomgebakje op.
Daarbij is een paarse stip gezet. Dat zijn 3 gunstige van de 27
mogelijke takken. Maar nu mag je niet zeggen dat de kans dan
3/27
is.
Waarom niet?
Nou, omdat alle takken niet even zwaar meetellen. We hebben hier niet te
maken met gelijkwaardige mogelijkheden omdat er niet van elk soort
gebakje evenveel zijn. De takken met een slagroomgebakje komen veel
vaker voor dan de takken met een aardbeientompouce. Om daar rekening mee
te houden gaan we bij elke tak de kans erop zetten.
KIJK UIT!
Bij het berekenen van die kansen moet je elke keer uitgaan van de
situatie op het moment van kiezen.
Punt P van de boom hoort bijvoorbeeld bij eerst een slagroomgebakje EN
daarna een aardbeientompouce. Als je nu het derde gebakje moet kiezen,
dan moet je je realiseren dat er op dit moment nog 2
aardbeientompouces en 5 moorkoppen en 5 slagroomgebakjes zijn. De
kans op een aardbeientompouce is dan dus 2/12. Het
is een duidelijk voorbeeld van P(A én B) waarin je P(B) opnieuw moet
berekenen.
Als je al de kansen op die manier uitrekent en bij de takken zet dan
noemen we het boomdiagram een kansboom. Die ziet er in dit
geval zó uit: |
|
|
|
|
|
Merk vooral op dat bij elke
kruising de kansen die eruit voortkomen samen 1 zijn. dat kun je handig
gebruiken om te controleren of je geen fout hebt gemaakt met het steeds
opnieuw uitrekenen van de kansen.
Voor tak 1 moet het eerste gebakje een moorkop zijn EN
het tweede een slagroomgebakje EN het derde
een slagroomgebakje. Dus om de kans op tak 1 uit te rekenen moet je die
kansen met elkaar vermenigvuldigen. Dat mag omdat we de kans op een tak
elke keer opnieuw hebben uitgerekend (zoals moet bij EN).
Dat geeft dat de kans op tak 1 gelijk is aan 5/14
• 6/13 •
5/12 =
25/364
Tak 2 geeft een kans van 6/14 •
5/13
• 5/12 =
25/364
Tak 3 geeft een kans van 6/14
• 5/13 •
5/12 =
25/364
Maar om twee slagroomgebakjes en 1 moorkop te krijgen moet je tak 1 OF
tak 2 OF tak 3 hebben.
En omdat die takken niet tegelijk kunnen voorkomen (het zijn immers
verschillende mogelijkheden) mag je de kansen op die takken bij elkaar
optellen.
Dat levert op: P(2 slagroomgebakjes + 1 moorkop) =
25/364
+ 25/364 +
25/364
=
75/364 |
|
|
In het
algemeen: Een kans kun je met een kansboom in 5 stappen berekenen: |
|
|
stap 1. |
Teken een boomdiagram. |
stap 2. |
Zet de kansen bij de takken. Denk erom dat je de
kansen steeds voor de nieuwe situatie uitrekent. |
stap 3. |
Kijk welke takken gunstig zijn. (dat waren de drie
paarse stippen in het voorbeeld hierboven). |
stap 4. |
Bereken de kans op die gunstige takken door alle
kansen erlangs met elkaar te vermenigvuldigen. |
stap 5. |
Tel de kansen op de gunstige takken bij elkaar op. |
|
|
|
Hieronder zie je hoe het
werkt voor de vraag: "Bereken de kans dat een gezin van 4
kinderen bestaat uit 2 meisjes en twee jongens, als bij elke geboorte de
kans op een meisje of jongen 0,5 is" |
|
|
|
|
|
STAP
5: De kans wordt dan 0,0625
+ 0,0625 + 0,0625
+ 0,0625 + 0,0625
+ 0,0625 = 0,375 |
|
|
Vreemdere
bomen..... |
|
|
Tot nu toe waren die kansbomen mooi regelmatig.
Dat hoeft niet hoor! Er kunnen ook hele vreemde bomen
tevoorschijn komen....
Het volgende voorbeeld zal dat duidelijk maken.
Ik heb een sleutelbos met daaraan 4 sleutels. In het donker
moet ik mijn schuur open doen, dus de schuursleutel vinden. Ik
probeer ze in willekeurige volgorde gewoon één voor één.
Hoe groot is de kans dat ik bij de tweede of derde sleutel
succes heb? |
|
|
Deze boom is wat vreemder, want
hij stopt als je de goede sleutel hebt gevonden. Dus niet alle takken
ervan zijn even lang. |
De kansboom ziet er uit als
hiernaast:
Er zijn twee gunstige takken.
De totale kans wordt 3/4
• 1/3 +
3/4
• 2/3 • 1/2
= 3/12 +
6/24
= 1/2
Dit soort experimenten noemen we wel "herhalen tot
succes" Dat geeft elke keer zulke "eenzijdige"
kansbomen.
Beroemde voorbeelden daarvan:
• Gooi bij Mens-Erger-Je-Niet net zolang met een
dobbelsteen tot je 6 gooit
• Doe net zo vaak rijexamen tot je slaagt.
• Een seriemoordenaar vermoordt vrouwen totdat hij gepakt
wordt.
• Knock-Out: bij Wimbledon mag je net zolang meespelen
totdat je verliest. |
|
|
|
|
|
|
OPGAVEN |
|
|
1. |
Bij de
verkiezingsformatie in Nederland in 2024 waren er 4 grote
partijen die samen een regering gaan vormen.
Dat waren PVV, VVD, NSC en BBB.
Het aantal behaalde stemmen door deze partijen was: |
|
PVV |
VVD |
NSC |
BBB |
overig |
18 |
16 |
13 |
5 |
48 |
|
|
|
|
Bereken de kans dat
van een echtpaar de man en de vrouw: |
|
|
|
a. |
Beiden op PVV
hebben gestemd. |
|
|
|
b. |
Geen van beiden
op NCS heeft gestemd. |
|
|
|
c. |
Op verschillende
partijen uit de regering hebben gestemd. |
|
|
|
|
|
2. |
Een vader
heeft op een tweedehands markt twintig Pokémon kaarten gekocht
omdat zijn dochtertje die spaart
Zes daarvan heeft zijn dochtertje nog niet, de ander veertien
heeft ze al wel.
Hij legt de kaarten in twee stapeltjes van 10 kaarten op tafel
zodat niet te zien is welke kaarten in welke stapel
zitten.
In de eerste stapel zitten 4 kaarten die zijn dochtertje nog
niet heeft en 6 die ze al wel heeft.
Zijn dochtertje mag nu eerst een stapel kiezen en daarna uit die
gekozen stapel willekeurig twee kaarten. |
|
|
|
|
|
a. |
Hoe groot is
de kans dat zijn dochtertje één kaart krijgt die zo nog niet
heeft en één kaart die ze al wel heeft? |
|
|
|
|
|
b. |
Stel dat hij
zijn dochtertje eerst laat kijken en alle kaarten in twee
stapels laat verdelen (de stapels hoeven niet even groot te
zijn).
Hoe zou zijn dochtertje die 20 kaarten dan moeten verdelen om de
kans op twee kaarten die ze nog niet heeft zo groot mogelijk te
maken? Hoe groot is die kans dan?
(Neem aan dat de dochter niet aan de stapel kan zien hoeveel
kaarten er in zitten). |
|
|
|
|
3. |
Een "hand"
bij klaverjassen bestaat uit 8 kaarten die willekeurig uit een
stapel van 32 worden getrokken.
Die stapel bestaat uit 8 schoppens, 8 hartens, 8 ruitens en 8
klaveren.
Hoe groot is de kans dat er in een klaverjashand geen schoppens
aanwezig zijn? |
|
|
|
|
4. |
Het landelijk
slagingspercentage voor het rijexamen lag in 2024 op 42%
Dat betekent dat 42% van de kandidaten die een rijexamen doen
daarvoor slaagt. |
|
|
|
|
a. |
Hoe groot is
de kans dat een kandidaat na vier keer examen doen nog niet is
geslaagd? |
|
|
|
|
|
Ga ervan uit
dat alle kandidaten minstens 5 keer proberen hun rijexamen te
halen. |
|
|
|
|
|
b. |
Hoeveel
procent van de kandidaten zal uiteindelijk 3 keer rijexamen
hebben gedaan? |
|
|
|
|
5. |
Een analyse
van de aandelenkoers wijst uit dat, als de waarde van een
aandeel op een bepaalde dag stijgt, dat dan de kans 60% is dat
het de dag daarna wéér stijgt (en dus 40% dat het gelijk blijft
of daalt).
Als de waarde van een aandeel op een dag niet stijgt dan is de
kans slechts 35% dat die waarde de dag daarop wel stijgt. |
|
|
|
|
|
a. |
Op dinsdag
stijgt de waarde van een bepaald aandeel.
Hoe groot is de kans dat die waarde op donderdag óók zal
stijgen? |
|
|
|
|
|
b. |
Stel
dat we 1000 willekeurige dagen bekijken en dat het gemiddeld op X dagen daarvan
de waarde van een bepaald aandeel stijgt.
In hoeveel gevallen zal dan de volgende dag die waarde wéér stijgen?
Wat zegt dat over de kans dat dat aandeel op een willekeurige dag stijgt? |
|
|
|
|
6. |
Ik heb zes
verschillende cijfers in gedachten genomen (van 0 tm 9)
Jij moet nu één voor één gaan raden welke cijfers dat zijn, net
zolang totdat je er twee van kent.
Hoe groot is de kans dat je daarvoor drie cijfers moet
raden? |
|
|
|
|
|
|
|
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|
|
|
|
|