|
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
Optellen
of Vermenigvuldigen? |
|
|
|
|
Uit de vaas hiernaast trekken we
een bal, en stellen ons vooraf de vraag:
"Hoe groot is de kans dat de bal oranje is óf een cijfer minder
dan 5 heeft?""
Makkelijk te beantwoorden natuurlijk: |
|
Er zijn 5 gunstige mogelijkheden
en 7 mogelijkheden in totaal, dus de kans is 5/7.
Die 5 gunstigen zijn afkomstig van 3 oranje ballen en van 2 ballen lager
dan 5. |
De kans op een oranje bal is
3/7
en op een bal lager dan 5 is de kans 2/7
Dat geeft totale kans 3/7 +
2/7
= 5/7. Het lijkt erop dat we een
nieuwe regel hebben gevonden:
|
Maar pas op! Die regel klopt niet
altijd. Lang niet altijd.....
Stel dat we een andere vraag hadden gesteld:
"Hoe groot is de kans dat de bal groen is óf meer dan 7?"
Dan hadden we met onze regel gevonden P(groen) =
4/7
en P(meer dan 7) = 3/7 dus
P(groen óf meer dan 7) = 4/7 +
3/7
= 1. Dat is duidelijk onzin! Je kunt immers ook de oranje bal met
6 pakken!! De werkelijke kans moet gelijk zijn aan
6/7,
dat zie je wel als je gewoon de gunstige mogelijkheden bekijkt zonder
onze "slimme" regel te gebruiken.
Waar is het fout gegaan?
Dat zie je als je de gunstige mogelijkheden opschrijft.
De groenen zijn de ballen 1,3,5,9 en meer dan 7 zijn de
ballen 8, 9, 11. Dat zijn inderdaad 7 gunstige mogelijkheden. Hoe kan
dat? We hebben bal met nummer 9 dubbel meegeteld! Die is
namelijk groen én meer dan 7.
Kortom: onze regel is goed als de gebeurtenissen niet
"overlappen", maar als dat wel zo is, dan moeten we de dubbel
getelden er nog aftrekken.
De goede regel is de volgende:
|
P(A
óf B) = P(A) + P(B) - P(A én B) |
|
|
|
In dit laatste geval zou dat
geven 4/3
+ 3/7
- 1/7
= 6/7 en dat klopt inderdaad wél.
Die laatste P(A én B) is dus alleen nodig als de gebeurtenissen A en B
overlappen. Als ze dat niet doen is deze kans gewoon nul. |
|
|
|
|
OPGAVEN |
|
|
1. |
Kies een willekeurig
geheel getal groter dan 0 en kleiner of gelijk aan 2000.
Hoe groot is de kans dat dit getal deelbaar is door 12 óf door
5? |
|
|
2. |
Ik kies willekeurig een
figuur uit de verzameling gekleurde cirkels, rechthoeken,
vierkanten en driehoeken hieronder.
Hoe groot is de kans dat de figuur een rechthoek is of niet
geel? |
|
|
|
|
|
|
3. |
Als je 3 dobbelstenen op
tafel gooit is de kans op precies 2 keer een EVEN aantal ogen
gelijk aan 0,375
Hoe groot is de kans op 1 keer óf 2 keer een even aantal ogen? |
|
|
4. |
Na afloop van een
bridgedrive mogen de deelnemers één voor één een prijs uitkiezen
uit een voorraad prijzen op de prijzentafel.
Degene die als eerste eindigde mag eerst, daarna degene die
tweede werd, enzovoorts.
Op de tafel liggen in totaal 20 prijzen, waaronder één rollade.
Als de prijzen willekeurig gekozen zouden worden hoe groot is
dan de kans dat de rollade als tweede OF derde gekozen gaat
worden? |
|
|
5. |
Op een middelbare school
wordt er in een klas gestemd wat ze op hun klasse-uitje
zullen gaan doen. De keus gaat uit barbecueën of bowlen.
40% van de leerlingen kiest voor bowlen.
Van de
meisjes kiest 25% voor bowlen. Van alle leerlingen is 55% een
jongen.
Hoe groot is de kans dat een willekeurig gekozen leerling kiest
voor bowlen óf een meisje is? |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|
|
|