|
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
De
kettingregel. |
|
|
|
|
Het leven is niet eerlijk!
Je hebt net allemaal regels om de afgeleide te maken geleerd en
geoefend.
Dus je weet blindelings de afgeleides van √x
en 4x3 en 2/x
en .... noem maar op te geven. Geen enkel probleem!
Maar wat gebeurt er?
Staat daar opeens geen x maar iets anders met x!!!!!
BAH!
Dus er staat bijvoorbeeld niet √x
maar bijvoorbeeld √(2x +
4) of √(x2 - 8x)
of √(x3 + 2x
+ 1) of .......
in het algemeen: √[
] waarbij dat blokje
één of andere formule met x is. |
Het komt er
eigenlijk op neer dat een andere functie je vóór is geweest!
Zit je net klaar om lekker op je gemak de afgeleide van √x
te gaan maken, maakt een andere functie eerst gauw van die x
een [2x + 4] of [x2
- 8x]
of [ ] noem maar op.
Eigenlijk is de functie die je wilt differentiëren nu ineens het
resultaat van twee functies na elkaar geworden.
Dat zie je hiernaast. De functie y = √(2x
- 4) bestaat eigenlijk uit eerst
y = 2x - 4 en daarna y = √x
aan elkaar geschakeld.
Zo'n geschakelde functie heet daarom een
kettingfunctie.
Die laatste functie is eigenlijk degene die je wilde differentiëren
(√x), maar die eerste heeft eerst x veranderd. Die is dat vervelende blokje [ ], die
ervoor zorgt dat je niet f(x) moet differentiëren maar f([
]) |
|
|
Om in zo'n geval die kettingfunctie te differentiëren moet je gebruik
maken van de kettingregel:
|
Als je een differentieerregel (die
je hebt geleerd voor x) wilt gebruiken,
maar in plaats van x staat er één of ander
blokje (formuletje),
dan pas je die differentieerregel gewoon toe op dat
blokje,
maar dan moet je daarna vermenigvuldigen met de
afgeleide van dat blokje. |
|
ofwel: |
|
|
|
|
Voorbeelden van de regel in werking: |
|
Voorbeeld 1. f(x)
= √(4x - 5)
Het blokje is hier (4x - 5) dus de afgeleide van het
blokje is 4.
De afgeleide van √x is 1/2√x
dus √[ ] geeft 1/2√[
]
Dat geeft dus samen f '(x) = 1/2√(4x
- 5) • 4 en dat is het zelfde als 2/√(4x
- 5) |
|
|
Voorbeeld 2. f(x) = (6
- 3x)5
Het blokje is hier (6 - 3x) dus de
afgeleide van het blokje is -3.
De afgeleide van x5 is 5x4
dus [ ]5 geeft 5 • [
]4
Dat geeft dus samen f '(x) = 5(6 - 3x)4
• -3 en dat is het zelfde als -15 • (6
- 3x)4
|
|
|
Voorbeeld 3. f(x) =
2/(x² + x)
Het blokje is hier (x2 + x) dus de
afgeleide van het blokje is 2x + 1
De afgeleide van 2/x is -2/x²
dus 2/[ ] geeft
-2/[ ]²
Dat geeft dus samen f '(x) = -2/(x²
+ x)² • (2x + 1) |
|
|
|
|
OPGAVEN |
|
1. |
Geef de afgeleide van de volgende
functies: |
|
|
|
|
|
|
|
a. |
y = 4√(5x + 2x2) |
|
e. |
y = 2(x2 + 4x
- 2)4 |
|
|
|
|
|
|
|
b. |
f(x) = (3x2
- x)4 |
|
f. |
y = 1/(2x²
-
3x) + 6x3 |
|
|
|
|
|
|
|
c. |
f(x) = 4/(3x
+ 6)³ |
|
g. |
f(x) = 8
- (2 - x)3 |
|
|
|
|
|
|
|
d. |
y = (4x
- 1) • √(4x
- 1) |
|
h. |
f(x) = √(6
- 2√x)) |
|
|
|
|
|
2. |
Gegeven is de
functie f(x) = (3x
- x3)2
Geef een vergelijking van de raaklijn aan de grafiek van f
in het punt waarvoor x = 2. |
|
|
|
|
3. |
De functie f is gegeven door f (x)
= √(8 - 2x).
De lijn k heeft als vergelijking y = -1/4x + b.
Voor een bepaalde waarde van b raakt lijn k de grafiek van
f. In de volgende figuur zijn deze lijn k en de
grafiek van f te zien. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Bereken met behulp van differentiëren deze waarde van b |
|
|
|
|
4. |
De loopruimte in een
drukke winkelstraat is gedefinieerd als de gemiddelde
oppervlakte die iedere wandelaar tot zijn beschikking heeft.
Deze loopruimte is omgekeerd evenredig met hat aantal mensen in
de straat.
Er geldt L = A/n
Daarin is L de gemiddelde loopruimte (in m2),
n het aantal mensen en A de oppervlakte van de
straat (ook in m2).
Hieronder staat de grafiek van het aantal mensen in de
Herestraat in Groningen op een bepaalde winkeldag dag tussen
8:00 en 22:00.
De Herestraat heeft een breedte van 11 meter en een lengte van
560 meter. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Op t = 13:00 geldt
n = 1561 en n ' = 316. Bereken L ' voor t =
13:00. |
|
|
|
|
b. |
Op t = 19:00 geldt
L =
7,7 en L ' = 3,8. Bereken n' voor t
= 19:00. |
|
|
|
|
|
|
|
|
5. |
Iemand laat
een opgeblazen ballon langzaam leeglopen.
Neem aan dat de leeglopende ballon op elk moment de vorm van een
bol met straal r heeft.
De inhoud van een bol is 4/3
×
πr3
Op een bepaald moment is de straal van de ballon 12 cm en op dat
moment neemt de straal af met 0,2 cm per seconde.
Hoe snel stroomt de lucht op dag moment uit de ballon? |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|
|