| 
		
			
				|  | © h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
		 |  | 
    
      |  | 
    
      | 1. | Het aantal 
		grote-roodnek ooievaars in de provincie Groningen neemt de laatste jaren 
		nogal sterk toe. Van deze ooievaars is bekend dat ze maximaal 15 jaar 
		oud kunnen worden. Er zijn drie leeftijdscategorieën te onderscheiden:
 •  jong (0 - < 5 jaar)
 •  volwassen  (5 - < 10 jaar)
 •  oud  (10 - < 15 jaar)
 Alleen de volwassen en oude ooievaars zijn vruchtbaar. Metingen aan de 
		aantallen ooievaars leverden de volgende bevolkingspiramides op:
 | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      |  | 
		 | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      |  | a. | Stel de Leslie matrix 
		op waarmee je de ooievaar-aantallen om de 5 jaar kunt berekenen. | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      |  | 
		 | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      |  | b. | Laat met een 
		berekening zien dat er een evenwicht kan optreden. Welk van de onderstaande bevolkingspiramides zou dat evenwicht kunnen 
		beschrijven? Geef een duidelijk uitleg waarom.
 | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      |  |  | 
		 | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      |  | c. | Stel dat de jongen- 
		en volwassenenperioden 5 jaar duren, maar de ouden 10 jaar. Hoe  
		zou je dan je Lesliematrix kunnen veranderen om tóch de bevolkingsopbouw 
		te kunnen berekenen?  Leg duidelijk uit! | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      | 2. | Een kerstbomenkweker 
		heeft op zijn terrein drie maten sparren staan:  kleine, 
		middelgrote en grote. Jaarlijks verkoopt hij van de kleine bomen 
		1/3 
		deel, en  van de overgebleven kleine bomen is de helft een jaar 
		later doorgegroeid tot middelgrote boom. 
 Al zijn bedrijfsgegevens staan in de bomenmatrix B hiernaast.
 | 
		   | 
    
      |  |  |  | 
    
      |  | a. | Hoeveel middelgrote sparren 
		verkoopt de kweker in een jaar? | 
    
      |  |  |  | 
    
      |  | b. | Leg uit waarom B geen 
		Lesliematrix is. | 
    
      |  |  |  | 
    
      |  | c. | De kweker heeft nu 2400 kleine 
		sparren, 1800 middelgrote en 500 grote. Maak een matrix S die het aantal sparren aangeeft en bereken B • S.
 Leg uit wat dit resultaat voorstelt.
 | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      |  | d. | De kweker wil graag 
		een constant bestand van 1200 middelgrote en 500 grote bomen. Verder wil 
		hij elk jaar alleen maar kleine bomen bijplanten en toch zo zijn 
		bomenbestand constant houden . Leg met matrixvermenigvuldigen uit hoeveel kleine sparren de kweker dan 
		moet nemen en hoeveel hij elk jaar moet bijplanten.
 | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      |  |  |  |  | 
    
      | © h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
		 |