|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|
|
|
1. De ingeschreven cirkel van
een driehoek. |
|
|
|
|
In elke driehoek kun
je een cirkel tekenen die "er precies in past". Dat wil zeggen dat
elke grotere cirkel niet in de driehoek past. Die cirkel raakt dus alle
zijden van de driehoek (als er nog ruimte was kon je hem een klein
stukje opschuiven en groter maken). 't Is of je een ballon in de
driehoek legt en hem dan langzaam opblaast totdat hij precies "klemzit".
Dat betekent dat de zijden van de driehoek de raaklijnen aan de cirkel
zijn.
Maar dat betekent (zie de figuur) dat het punt M gelijke afstanden tot
de raakpunten P, Q en R heeft (namelijk de straal van de cirkel)
MP staat loodrecht op BC (eigenschap van de raaklijn aan een
cirkel) dus is MP ook de kortste afstand van M naar PC. En zo zijn
ook MQ en MR de afstanden van M tot BC en AC. Kortom: M
heeft gelijke afstanden tot alle zijden van de driehoek. |
|
|
|
|
|
Maar hoe heetten alle punten die gelijke afstanden tot twee lijnen
hadden ook alweer? Precies! Dat was de
bissectrice!!
Conclusie: |
|
|
|
|
Het middelpunt van de
ingeschreven cirkel van een
driehoek
is het snijpunt van de bissectrices
van de zijden. |
|
|
|
|
|
Een netter bewijsje
zie je hiernaast.
MQ = MP (straal van de cirkel)
MB = MB (nogal logisch)
∠MQB = ∠MPB = 90º (raaklijneigenschap van cirkel)
Daaruit volgt
ΔPMB ≅
ΔQMB
Dus is ∠PBM = ∠QBM
Dus is BM bissectrice van ∠PBQ |
|
|
|
|
|
Uit het bewijs
hierboven volgt nog deze handige eigenschap van raaklijnen aan een
cirkel:
Als je vanuit een punt P twee raaklijnen aan een cirkel tekent
dan geldt PR1 = PR2
In bovenstaande tekening gold immers ook BQ = BP omdat die
driehoeken gelijkvormig zijn. |
|
|
|
|
|
2. De omgeschreven cirkel van
een driehoek. |
|
|
|
|
In elke driehoek kun
je een cirkel tekenen die "er precies omheen past". Dat wil zeggen
dat alle drie de hoekpunten precies op de cirkel liggen. 't Is of je een
ballon om de driehoek legt en hem dan langzaam leeg laat lopen totdat de
driehoek precies "klemzit".
Dat middelpunt M heeft dus gelijke afstanden tot de drie hoek[punten van
de cirkel (namelijk de straat van de cirkel). Dus
bijvoorbeeld MA = MB
Daar gaan we weer:
Hoe heetten alle punten die gelijke afstanden tot twee punten A en B
hadden ook alweer? Precies! Dat was de
middelloodlijn van AB.
Conclusie: |
|
|
|
|
|
Het middelpunt van de
omgeschreven cirkel van een driehoek
is het snijpunt van de middelloodlijnen van de hoekpunten |
|
|
|
|
|
Stelling van Thales. |
|
|
|
|
Laten we een speciaal geval
bekijken van een omgeschreven cirkel van een driehoek, namelijk het
geval waarbij één van de zijden van de driehoek de middellijn van de
cirkel is.
In de figuur hiernaast is AB een middellijn van de cirkel. |
|
|
|
|
|
Omdat MA en MP en MB allemaal gelijk zijn aan de straal van de cirkel,
zijn de driehoeken MAP en MBP gelijkbenig.
Dat betekent dat de basishoeken gelijk zijn. In de figuur hiernaast zijn
dat dus twee
gelijke rode en twee gelijke groene hoeken.
Omdat de hoeken van een driehoek samen 180º zijn, zijn twee rode plus
twee groene hoeken samen 180º.
Dus één rode en één groene hoek zijn samen 90º
Dus ∠APB = 90º |
|
|
|
|
|
Als de middellijn van de omgeschreven
cirkel een zijde van de driehoek is, dan is dat de schuine
zijde van een rechthoekige driehoek. |
|
|
|
|
|
Daar hoort het plaatje hiernaast
bij.
Al die gele stippen zijn rechte hoeken. |
|
|
|
|
|
Je mag de eigenschap
van die rechte hoek ook
omkeren. Als je dat doet krijg je de stelling van Thales: |
|
Als ABC een rechte hoek C heeft, dan is
er een cirkel door A, B en C
waarvan AB de middellijn
is. |
|
|
|
|
|
(je zou de eerste stelling ook
wel de omgekeerde stelling van Tales
kunnen noemen) |
|
|
|
|
|
|
OPGAVEN |
|
|
|
|
. |
|
1. |
Construeer de cirkel die door de drie punten hiernaast gaat. |
|
|
|
|
|
2. |
Een driehoek heeft
zijden van 8 en 14 en 18.
Bereken de oppervlakte van de ingeschreven cirkel in twee decimalen
nauwkeurig. |
|
|
|
3. |
Kies een willekeurig
punt P op de omtrek van een cirkel
Teken een willekeurig lijn door P
Teken ook de lijn van P door het middelpunt M
van de cirkel
Zie de figuur hiernaast.
De snijpunten van die twee lijnen met de cirkel noemen we Q
en R. |
|
|
|
|
Nu kun je een heleboel cirkels tekenen waar de
punten Q en R op liggen
Hieronder staan er drie getekend |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Kies één van die cirkels.
Noem het snijpunt van PQ met die gekozen cirkel S
Toon aan dat de lijn SR dan door het middelpunt van
de gekozen cirkel gaat.. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|