Natuurlijk willen we ook graag
vergelijkingen met logaritmen gaan oplossen. Maar daarvoor moeten we
eerst wel een idee hebben hoe je met logaritmen om moet gaan.
Eιn basisregelregel hebben we al: |
|
|
|
|
|
Maar welke regels zijn er om
bokvoorbeeld logaritmen bij elkaar op te tellen of met elkaar te
vermenigvuldigen?
Kun je verschillende logaritmen misschien samennemen?
De vraag van vandaag: |
|
|
Hoe maak je
berekeningen met logaritmen? |
|
|
|
Laten we een paar mogelijke
bewerkingen met logaritmen bekijken. |
|
|
glog
a + glog b = ? |
|
|
Van deze eerste rekenregel
voor logaritmen zal ik een bewijs geven.
Omdat je g log
weg kunt krijgen door de inverse g-tot-de-macht erop toe te
passen gaan we maar eens proberen beide kante van deze vergelijking g-tot-de-macht
te nemen: |
|
|
|
|
|
·
Bij de eerste stap hebben we een rekenregel van machten gebruikt.
· Bij de laatste stap hebben we
gebruikt dat g-tot-de-macht en g-log elkaar
opheffen, daarom komt er a b uit.
Maar wat staat hier nou eigenlijk?
Er staat g? = a b maar
daaruit volgt dan weer ? = glog(a b)
maar dat ? was gloga + glogb,
dus we vinden de formule: |
|
|
gloga
+ glogb = glog (ab) |
|
|
|
Denk erom dat de regel alleen geldt als de
grondtallen van de logaritmen gelijk zijn!!!
Dat samennemen van die twee logaritmen kun je handig gebruiken om
vergelijkingen op te lossen. |
|
|
Voorbeeld:
Los op: 3log(x)
+ 3log(5) = 2
Oplossing:
3log(x) + 3log(5) = 2
3log(5x) = 2 (met de nieuwe
regel uit deze les)
5x = 32 = 9 (met de regels uit
de vorige les.
x = 9/5 |
|
|
|
Er zijn nog meer regels om te rekenen met logaritmen af te leiden. Hier volgen de
regels; als je er zin in hebt kijk dan vooral naar de bewijzen. |
|
|
gloga
-
glogb = glog(a/b) |
|
|
|
|
|
|
Van beiden maar een voorbeeldje: |
|
|
Voorbeeld : Los
op: 5log(12) = 5log(4)
+ 3
Oplossing:
5log(x) = 5log(4) + 3
5log(x) -
5log(4) = 3
5log(x/4) = 3
x/4 = 53 = 125
x = 500 |
|
|
|
Voorbeeld:
Los op: 3 Χ
2log(x) + 2log(0,5x) -
5 = 0
Oplossing:
2 Χ
2log(x) + 2log (0,5x)
-
5 = 0
2 Χ
2log(x) + 2log(0,5x) = 5
2log(x2) + 2log(0,5x)
= 5
2log(0,5x3) = 5
0,5x3 = 25 = 32
x3 = 64
x = 4 |
|
|
|
|
|
OPGAVEN |
|
|
1. |
Schrijf als ιιn logaritme, en zo
eenvoudig mogelijk: |
|
|
|
|
|
|
|
a. |
3log(2) + 3log(5)
= |
f. |
2log3 + 4 2log5 = |
|
|
|
|
|
|
|
b. |
5·logx
+ 2·logx = |
g. |
2 3logx + 3log8 =
|
|
|
|
|
|
|
|
c. |
0,5 ·
2logx -
2logx = |
h. |
5log(x + 1) - 5log(x)
= |
|
|
|
|
|
|
|
d. |
0,5logx + 0,5log(2x)
- 0,5log(3x) = |
i. |
3 logx + 2 log4
= |
|
|
|
|
|
|
|
e. |
-4logx - 4log(x2)
= |
j. |
0,5log(x2)
+ 2 0,5log(2x) = |
|
|
|
|
|
|
2. |
Zoals je misschien wel weet is 8!
(spreek uit: "acht faculteit") gelijk aan 8
7 6 5 4 3 2 1 = 40320
De rekenmachine heeft er zelfs een knop voor: MATH - PRB - !
Het probleem is echter dat de grootste faculteit die je kunt uitrekenen
gelijk is aan 69! (dat is 69 68 ... 1). Daarna worden de antwoorden groter dan 10100
en dat kan onze rekenmachine niet aan.
Als je je realiseert dat 70! = 70 69 ... 1 = 70
69! dan kun je 70! uitrekenen door logaritmen te gebruiken:
log(70!) = log(70 69!) = log(70) + log(69!) = 1,84509804 + 98,233307
= 100,078405
Dus 70! = 10100,0789405 = 10100 100,0789405
= 1,197 10100 |
|
Bereken op deze manier 74! |
|
|
|
|
|
|
3. |
Als
log x = 1/2 en log y = 6
bereken dan algebraοsch log(100 x4/√y) |
|
|
|
|
|
|
|
|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|