|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|
|
Zwaartepunten. |
|
|
|
|
|
|
Het zwaartepunt is
het punt van een voorwerp ten opzichte waarvan de massa "in evenwicht"
is.
Maar ja, wat betekent "in evenwicht"?
Stukje Natuurkunde. |
|
|
|
|
Neem een gewicht van
massa M dat zich op vaste afstand r van een draaipunt D bevindt.
Dan zal dat gewicht ten gevolge van de zwaartekracht willen gaan
draaien. De draaikracht die dat gewicht op punt D uitoefent noemen we in
de natuurkunde het "Moment".
Dat moment is groter naarmate het gewicht groter is, maar ook naarmate
de afstand r groter is. Kijk maar naar de volgende twee winnaars: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
In de bovenste
figuur zal, bij gelijke gewichten, de grootste afstand winnen, dus de
rechterkant zal omlaag bewegen (dat noemen natuurkundigen trouwens ook
wel de "hefboomwet").
In de onderste figuur zal, bij gelijke afstanden, het grootste gewicht
winnen, dus de linkerkant zal omlaag bewegen. Het moment (M) van
een kracht is evenredig met de afstand (r) en met de
grootte van die kracht (F) , ofwel: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Bedenk goed dat het
moment van een kracht altijd ten opzichte van een bepaald
draaipunt D wordt berekend.
Bedenk verder dat de kracht loodrecht staat op het
lijnstuk waarlangs r gemeten wordt (daar komen we later nog op
terug).
Het zwaartepunt (Z) van een voorwerp is nu het punt ten opzichte waarvan
de som van alle momenten van alle massadeeltjes van dat lichaam nul is.
Dat betekent dat de totale draaikracht door de zwaartekracht ten
opzichte van dat punt Z gelijk is aan nul, dus dat het voorwerp niet zal
gaan bewegen (draaien) als het zwaartepunt op zijn plaats wordt
gehouden.
In het voorbeeld van de "weegschaal" hierboven zal dat zwaartepunt
op de plaats liggen waarvoor geldt
dat M2
• r2 = M1 • r1
In het algemeen geldt het volgende: |
|
|
|
|
Een voorwerp gedraagt zich alsof alle
massa zich in het zwaartepunt bevindt. |
|
|
|
|
|
Neem het L-vormige voorwerp hiernaast, met zwaartepunt Z.
Als je het aan een willekeurig punt P zou vastprikken, dan gaat het
bewegen (draaien om P) totdat Z recht onder P ligt.
Als je het aan punt Z zou vastprikken dan gaat het dus helemaal niet
bewegen!
Kijk maar naar de plaatjes hieronder. |
|
|
|
|
|
|
Bedenk goed:
in dat laatste plaatje rechts kun je de figuur draaien zoals je wilt;
hij blijft altijd stilhangen! In elke stand!!!
De volgende vraag blijft nog over:
Hoe vinden we dat zwaartepunt Z?
De truc daarvoor zit hem in de volgende
opmerking: |
|
|
|
|
Het zwaartepunt van twee
puntmassa's ligt altijd
op hun verbindingslijn. |
|
|
|
|
|
Dat zagen we
hierboven al bij dat stukje natuurkunde waar het zwaartepunt tussen die
twee gewichten in lag (we wisten zelfs wáár op de verbindingslijn,
namelijk zo dat M2
• r2 = M1 • r1)
Terug naar die vreemde L-vorm hierboven...... |
|
|
|
|
Als je die nou
opgedeeld denkt uit twee rechthoeken, zoals hiernaast, en je weet dat
elk van die rechthoeken zich gedraagt alsof alle massa zich in het
zwaartepunt ervan bevindt, dan zal het zwaartepunt van de L-vorm dus
ergens op de verbindingslijn van de zwaartepunten van die twee
afzonderlijke rechthoeken bevinden.
Maar uit symmetrie-overwegingen zul je het vast met me eens zijn dat het
zwaartepunt van een rechthoek op het snijpunt van de diagonalen moet
liggen.
Dus het zwaartepunt van de L-vorm hiernaast ligt ergens op de
verbindingslijn van die twee zwaartepunten; die rode lijn hiernaast. |
|
|
|
|
|
Maar als je de figuur
op een andere manier in twee rechthoeken verdeelt geldt volgends
dezelfde redenering dat het zwaartepunt óók op de blauwe lijn hiernaast
moet liggen.
Er is maar één conclusie mogelijk: het zwaartepunt van de L-vorm
is het snijpunt van de rode en de blauwe lijn!!!
Zó dus: leg beide figuren gewoon over elkaar heen: |
|
|
|
|
|
|
|
Door een figuur op
verschillende manieren te verdelen in "bekende" figuren waarvan je de
ligging van het zwaartepunt weet, kun je dus op deze manier het
zwaartepunt van de hele figuur construeren.
Welke "bekende figuren" kennen we ?
Ik denk dat de volgenden wel voor zichzelf spreken: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Dat zwaartepunt van
die driehoek is het snijpunt van de lijnen die vanaf een hoekpunt naar
het midden van de tegenoverliggende zijde lopen.
Natuurlijk kun je bovenstaande methode vaker toepassen. Als je een
lichaam uit DRIE basisvormen opgebouwd denkt, dan bepaal je eerst
volgens bovenstaande methode van twee van die drie het zwaartepunt, en
teken je dan de verbindingslijn met het derde zwaartepunt, en daarna doe
je dat nog een keer met een andere combinatie. |
|
|
|
|
|
|
OPGAVEN |
|
|
|
|
1. |
Bepaal
het zwaartepunt van de volgende figuren door er twee bekende
figuren van te maken: |
|
|
|
|
|
a. |
|
|
|
|
b. |
|
|
|
|
c. |
|
|
|
|
|
2. |
Drie gewichten van
50, 30 en 12 kg staan als in de figuur op een plank.
De gewichten zijn symmetrisch van vorm en de horizontale afstanden
tussen de middens is in de figuur aangegeven
De plank weegt zelf 8 kg. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Bereken van deze hele
figuur de horizontale afstand van het zwaartepunt tot het linker
uiteinde van de plank. |
|
|
|
|
|
b. |
Waar
moet je het gewicht van 50 kg in veranderen als het
zwaartepunt precies midden op de plank moet komen te liggen? |
|
|
|
|
3. |
Teken
de plaats van het zwaartepunt van onderstaande figuur als
die overal even zwaar is. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|