|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|
|
Het
snijpunt van twee rechte lijnen |
|
|
Hiernaast zie je de grafieken van y1
= 2x + 6 en y2 = 5x
- 4.
Die lijnen snijden elkaar in een punt S (zie hiernaast).
We zijn op zoek naar de coördinaten van dat snijpunt (de vraagtekens in
de figuur hiernaast).
Dat kunnen we berekenen door de volgende vraag te beantwoorden:
|
voor welke waarde van x zijn de
bijbehorende waarden van y in beide formules
gelijk? |
|
|
|
|
|
|
Het antwoord daarop is simpel: als de y-waarden
gelijk moeten zijn bij dezelfde x, dan moet gelden: y1
= y2
ofwel: 2x + 6 = 5x - 4.
Een erg belangrijke conclusie: |
|
|
Je vindt de x van het snijpunt van
twee grafieken door hun formules aan elkaar gelijk te stellen!!! |
|
|
|
Zó belangrijk dat ik hem voor de zekerheid
nóg een keer noem: |
|
|
Je vindt de x van het snijpunt van
twee grafieken door hun formules aan elkaar gelijk te stellen!!! |
|
|
|
Dus 2x + 6 = 5x
- 4.
Nu kun je x met de
balansmethode vinden:
2x + 6 = 5x - 4 ⇒ -3x
= -10 ⇒ x = -10/-3
= 31/3.
De y van het snijpunt vind je daarna door deze x in één van beide formules in te vullen.
(Als je een erg wantrouwend type bent, dan vul je de x in beide
formules in om te kijken of er wel dezelfde y uitkomt).
Dat geeft y = 2 • 31/3
+ 5 = 112/3
(of y
= 5 • 31/2 - 4 = 112/3)
Het snijpunt is kennelijk (31/3,
112/3). |
|
|
1. |
Bereken het snijpunt van de volgende
lijnen: |
|
a. |
y = 2x + 8
en y = -4x - 5 |
|
|
b. |
y = 3x + 6
en y = 7x |
|
|
c, |
y = 5 - 2,5x
en y = 4x + 9 |
|
|
d. |
y = 6 en y =
-12x + 3 |
|
|
|
|
2. |
Twee ladders staan in een
nauwe steeg die 12 meter breed is. Elke ladder staat van de voet
van de ene muur schuin door de steeg tegen de andere muur. Ze
vormen zo samen een X-vorm (zie figuur).
De ene ladder is 13 meter lang, en de andere 20 meter
Op welke hoogte raken de ladders elkaar?
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
3. |
Op mijn 11e
verjaardag plantte ik een boompje dat toen 90 cm hoog was. Dat
boompje zal in 4 jaar groeien tot 270 cm. Ikzelf was 135 cm toen
ik het plantte, en op mijn 15e ben ik 165 cm.
Als het boompje en ik beiden lineair groeien, wanneer zijn wij
dan even lang? |
|
|
|
|
|
|
|
|
4. |
De leraren van het HHC
zijn erg milieubewust en rijden daarom vaak met elkaar naar
school. Er bestaat een uitgebreid carpool systeem.
Docent Bouwman ontdekt echter dat zijn auto wel meer benzine
verbruikt als er veel mensen meerijden. Dat komt natuurlijk
omdat zijn auto dan zwaarder is. Hij experimenteert wat, en komt
al gauw tot de volgende tabel: |
|
|
|
|
|
K
extra gewicht
in kg |
B
bereik
in km/liter |
70 |
19,2 |
100 |
18,0 |
120 |
17,2 |
180 |
14,8 |
190 |
14,4 |
|
|
|
|
|
Daarin is K het extra gewicht in kg
(Bouwman zelf niet meegeteld dus), en B het bereik van de auto
(het aantal km dat je met één liter benzine kunt rijden). |
|
|
|
|
a. |
Laat zien dat er een lineair verband
tussen K en B bestaat en schrijf B als functie van K. |
|
|
|
|
neem voor de rest van deze opgave aan
dat geldt B = 21 - 0,05 • K |
|
|
|
|
b. |
Dinsdags rijdt alleen collega de Wilde
mee. Als Bouwman terloops begint over de hoge benzineprijs zegt
de Wilde: "Ach als ik bij je inzit is je bereik B
slechts
15% lager dan als je alleen rijdt."
Bereken met deze gegevens hoeveel de Wilde weegt. |
|
|
|
|
c. |
"Maar de kosten nemen niet
15%, maar 18% toe," klaagt Bouwman.
Bereken dit percentage nauwkeuriger (2 decimalen). |
|
|
|
|
|
|
5. |
a. |
De drie lijnen:
y = 3x + p
y = 2x - 4
y = 8 + 6x
blijken door één punt te gaan. Bereken p |
|
|
|
|
b. |
De drie verschillende
lijnen:
y = 5x + q
y = qx + 5
y = x + 7
blijken door één punt te gaan. Bereken q |
|
|
|
|
|
|
6. |
examenvraagstuk HAVO
wiskunde A, 1990. |
|
|
|
|
Oudheidkundigen proberen informatie te krijgen over de
voedselsituatie van vroegere bewoners van een nederzetting. Uit botjes
in afvalputten blijkt welke dieren men vroeger at en soms ook hoeveel.
Niet is bekend hoeveel voedsel een rund uit die tijd opleverde, maar
daarover zou de grootte van het dier informatie kunnen geven.
Als maat voor de grootte neemt men de schofthoogte (zie figuur). Meestal
ontbreken er botten die nodig zijn om de schofthoogte te bepalen. Vaak
treft men wel een middenvoetsbeentje (metacarpus) aan. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Men heeft voor twee runderrassen, A en B, kunnen
vaststellen dat er tussen de metacarpus en de schofthoogte een verband
bestaat. Dat verband verschilt per ras.
Onderstaande grafiek geeft het verband tussen de schofthoogte (s)
en de lengte van de metacarpus (m) voor ras A. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Stel een formule op die bij deze grafiek
past. |
|
|
|
|
Voor ras B geldt de formule s =
5m + 16 (5 ≤ m ≤ 25) |
|
|
|
|
b. |
Teken in de figuur hierboven ook de grafiek
van ras B. |
|
|
|
|
c. |
Bereken in millimeters nauwkeurig bij welke
waarde van m de schofthoogten van beide rassen gelijk zijn. |
|
|
|
|
In theorie zou bij opgegeven waarden van
m en s van een dier vastgesteld kunnen worden of het een dier
van ras A of van ras B betreft, met uitzondering van de situatie zoals
bedoel in vraag 12.
In werkelijkheid is het verband tussen de lengte van de metacarpus en de
schofthoogte niet zo precies als de formules aangeven.
We nemen aan dat bij elke lengte van de metacarpus de schofthoogte kan
variëren van 2 cm onder de aangegeven waarde tot 2 cm erboven. |
|
|
|
|
d. |
Bepaal met behulp van de grafieken hierboven
bij welke lengten van de metacarpus er problemen kunnen optreden bij het
vaststellen van het ras. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Ongelijkheden. |
|
|
|
Laten we nogmaals beide lijnen hierboven
nemen: y1
= 2x + 6 en y2 = 5x - 4.
We zagen al dat y1 = y2 als
oplossing heeft x = 31/3
(en y = 112/3).
Maar nu is de vraag: Los op: 2x + 6 > 5x -
4, ofwel: |
|
|
|
|
|
Dat is dezelfde vraag als:
"Voor
welke x-waarden is de bijbehorende y1 groter
dan de bijbehorende y2?"
Er zijn maar liefst DRIE methoden op dat op te lossen.
Hou je vast: |
|
|
methode 1: Met de grafiek. |
|
|
|
Bekijk de grafiek hiernaast. We hadden al
gevonden dat het snijpunt ligt bij x = 31/3.
En in een eerste opwelling zou je misschien zeggen dat dan nu moet
gelden x > 31/3.
Maar in de grafiek hiernaast zie je dat dat niet klopt.
y1 > y2 betekent: de lijn
van y1 ligt in de grafiek boven die van y2.
Je ziet hiernaast dat dat zo is bij het rode deel van die lijn.
En daarbij horen de blauwe x-waarden!!!
Conclusie: de oplossing is x <
31/3
met intervalnotatie: 〈←
, 31/3 〉 |
|
|
|
methode 2: Met een getallenlijn. |
|
|
|
Deze methode is wat luier dan de vorige: in plaats van de
hele grafiek tekenen we alleen de x-as! We weten dat het
grensgeval was x = 31/3
dus dat
zetten we erop.
En nu proberen we gewoon een x aan de ene kant van 31/3
en een x aan de andere kant van 31/3.
Daarvoor testen we of geldt dat 2x + 6 > 5x
- 4. |
|
Als het klopt zetten we "JA" boven
de lijn en als het niet klopt :"NEE".
Neem bijvoorbeeld x = 2. Dat geeft 2 • 2 + 6 > 5 • 2
- 4 ofwel 10 > 6. Dat klopt, dus daar staat JA.
Neem daarna bijv. x = 4. Dat geeft 14 > 16 en dat klopt
niet, dus daar staat NEE.
Het antwoord op de vraag is nu gewoon het stuk van de x-as waar
JA staat, dus 〈←
, 31/3 〉 |
|
|
methode 3: Algebraïsch. |
|
|
|
2x + 6 > 5x
- 4
2x > 5x - 10
-3x > -10
x < -10/-3 = 31/3. |
Dus wederom 〈←
, 31/3 〉
Het gevaarlijke moment is van regel 3 naar regel 4. Als je beide kanten
met een negatief getal vermenigvuldigt (of door een negatief getal
deelt) dan draait het teken om!!! |
|
|
≥
ipv > |
|
|
Wat verandert aan bovenstaand verhaal als er
niet > stond, maar
≥
?
Nou, dat betekent dat de waarde van x waarvoor precies
geldt dat 2x + 6 = 5x - 4 ook nog mag. Dat betekent
in het voorbeeld dat 31/3 nu
óók bij de oplossing hoort.
De oplossing zou dan worden x
≤
31/3 ofwel 〈←
, 31/3] |
|
|
7. |
Los op, en geef je antwoord met de
intervalnotatie: |
|
|
|
|
|
|
a. |
6 - 3x < 2x + 8 |
c. |
4 - 3x ≤
9x + 2 |
|
|
|
|
|
|
b. |
5x + 3 ≥
12 - 7x |
d. |
6x + 12 > -4x
-
19 |
|
|
|
8. |
In de
grafieken hiernaast staan de kosten voor een mobiele
telefoon bij drie aanbieders.
|
|
|
|
|
|
a. |
Welke
aanbieder rekent de laagste kosten per belminuut? |
|
|
|
|
b. |
Stel voor
elke aanbieder een vergelijking op voor de kosten als functie
van het aantal belminuten en bereken vervolgens welke aanbieder
bij welk aantal minuten het goedkoopst is. |
|
|
|
|
Een nieuwe aanbieder richt
zich op mensen die veel bellen. Deze aanbieder vraagt een
basisbedrag van €30, - |
|
|
|
|
c. |
Hoeveel moet men per
belminuut vragen om vanaf 100 belminuten de goedkoopste te zijn? |
|
|
|
|
9. |
Een jogger
begint op t = 0 hard te lopen. Hij loopt met constante
snelheid van 12 km/uur.
Een tweede jogger begint op t = 15 (t in minuten)
het zelfde parcours te lopen, maar deze jogger loopt met een
constante snelheid van 14 km/uur.
Stel formules op voor de afgelegde afstand als functie van de
tijd voor beide joggers en bereken daarmee algebraïsch voor
welke tijdstippen de eerste jogger vóór de tweede zal lopen.. |
|
|
|
|
|
|
10. |
Een werknemer wil in verband met zijn nieuwe
baan gaan verhuizen van Groningen naar Maastricht. Daarvoor
zoekt hij een verhuisbedrijf. Hij heeft berekend dat alles wel
in één verhuiswagen kan, en leest de offertes van drie
verhuisbedrijven. Het betreft de bedrijven Budget
Verhuisservice, Mast BV en Nieuwenhuis Verhuizingen.
Elk bedrijf vraagt voor het gebruik van een verhuiswagen een
vast bedrag per dag. Verder komt daar nog bovenop een bedrag per
kilometer.
Budget Verhuisservice vraagt voor de wagen €400,- en
verder per km nog €2,50.
Mast BV vraagt voor de wagen €550,- en verder per km nog
€1,60.
Nieuwenhuis Verhuizingen vraagt alleen een
kilometervergoeding: de eerste 100 km kost een
verhuizing €7,- per km en elke km daarboven kost het
€1,50,- per km. |
|
|
|
|
a. |
Stel formules op voor de totale vervoerkosten K als functie van
de afstand a. |
|
|
|
|
b. |
Bereken bij welke afstanden welk bedrijf het goedkoopst is. |
|
|
|
|
|
|
11. |
Een
automobilist wil een nieuwe auto gaan kopen, maar hij twijfelt
nog tussen een auto die rijdt op benzine en een auto die rijdt
op LPG (gas). LPG is goedkoper: het kost per liter €0,98
terwijl benzine per liter €1,75 kost.
De auto die hij op het oog heeft rijdt op benzine 1 op 14, en
met LPG 1 op 11 (dat betekent dat met 1 liter benzine 14 km
gereden kan worden en met 1 liter LPG 11 km).
Maar de wegenbelasting per jaar is voor benzine €430,- en voor
LPG €910,-.
Stel dat de automobilist per jaar k kilometer
rijdt. |
|
|
|
|
a. |
Stel formules op voor de totale kosten per jaar als functie van
k. |
|
|
|
|
b. |
Bereken bij welke aantallen kilometers per jaar de automobilist
het best de LPG auto kan nemen. |
|
|
|
|
|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|