7. | De Olympische limiet om mee te mogen doen aan het verspringen voor dames is 6.60 meter. Een atlete weet dat haar sprongen normaal verdeeld zijn met een gemiddelde van 6.40 meter en een standaarddeviatie van 13 cm. Om uitgezonden te worden moet de atlete binnen een periode van een half jaar minstens vijf keer voldoen aan deze limiet. In dat halve jaar zijn er vier wedstrijden met elk 5 sprongen. | |||
a. | Bereken de kans dat de atlete zich bij deze wedstrijden zal plaatsen voor de Spelen. | |||
b. | Hoe hoog zou de Olympische limiet moeten zijn om ervoor te zorgen dat haar plaatsingskans in dit halve jaar minstens 90% is? | |||
c. | Bereken de kans dat haar verste sprong in dit halve jaar minstens 6.62 meter zal zijn. |
8. |
Voor het slotbal van
een Amerikaanse Highschool worden alle 30 de meisjes willekeurig
gekoppeld aan één van de 30 jongens. De lengte van de meisjes is
normaal verdeeld met een gemiddelde van 165 cm en een
standaarddeviatie van 10 cm. De lengte van de jongens is
ook normaal verdeeld met een gemiddelde van 178 cm en een
standaarddeviatie van 8 cm. Een koppel op de dansvloer noemen we "vreemd" als het meisje langer is dan de jongen. Hoe groot is de kans op minstens 5 "vreemde" koppels? |
|||||||
9. | Een vereenvoudigd DARTS-bord bestaat uit 5 cirkels met hetzelfde middelpunt en stralen 3, 6, 9, 12, en 15 cm. Daardoor ontstaan vijf gebieden die vanaf het midden respectievelijk 5, 4, 3, 2 en 1 punt opleveren. Francien meet een groot aantal keren hoe ver haar pijltje van het midden af komt, en die afstand blijkt normaal verdeeld met een gemiddelde van 6 cm en een standaarddeviatie van 3 cm. |
|
||||||
a. | Hoe groot is de kans dat zij bij één keer gooien minimaal 3 punten scoort? | |||||||
b. | Geef een kansverdeling van het aantal punten bij één keer gooien en bereken daarvan de verwachtingswaarde en de standaarddeviatie. | |||||||
10. |
Een inkoper moet voor
zijn sportwinkel voor het hele zomerseizoen zwembroeken inkopen. Hij verwacht er 1000 te verkopen, maar zeker weet hij dat niet. Eigenlijk denkt hij dat het aantal verkochte zwembroeken de komende zomer normaal verdeeld zal zijn met een gemiddelde van 1000 en een standaarddeviatie van 60. De inkoopsprijs is 20 euro, de verkoopsprijs 35 euro. Aan het eind van het seizoen doet hij het overschot in de uitverkoop, en zal die dan voor 15 euro verkopen. Hij vraagt zich af hoeveel polo's hij moet inkopen om een zo groot mogelijk winst te maken......... |
|||||||
a. | Stel dat hij overweegt een extra
zwembroek te kopen, en dat de kans p is dat hij die
inderdaad verkoopt. Toon aan dat de verwachtingswaarde van de winst dan positief is als p > 0,25. |
|||||||
Als de verkoopkans van de nde zwembroek gelijk is aan 0,25, dan is dat het grensgeval van hoeveel zwembroeken de inkoper moet inkopen. | ||||||||
b. | Bereken voor de hoeveelste zwembroek dat zo is, en los daarmee het probleem van de inkoper op. | |||||||
11. | Een kogelstoter heeft in een zware
trainingsweek een groot aantal worpen gedaan. De geworpen afstanden staan in de volgende tabel: |
|||||||
|
||||||||
a. | Laat m.b.v. normaal-waarschijnlijkheidspapier zien dat deze verdeling bij benadering een normale verdeling is. Bepaal het gemiddelde en de standaarddeviatie. | |||||||
Neem voor de rest van deze opgave aan dat μ = 18,25 en σ = 1 | ||||||||
b. | Deze kogelstoter gaat meedoen in een
wedstrijd waarbij de resultaten van drie pogingen worden
opgeteld. Bereken de kans dat hij in totaal meer dan 58 meter zal stoten. |
|||||||
c. | Deze kogelstoter gaat 30 worpen
doen. Bereken de kans dat de beste worp meer is dan 19,1 meter? |
12. | examenvraagstuk HAVO wiskunde B,
2003. Een boomkweker koopt een grote partij jonge sparrenboompjes. Uit onderzoek is bekend dat de lengte van jonge sparrenboompjes bij benadering normaal verdeeld is met een gemiddelde van 25 cm en dat 5% van de boompjes korter is dan 20 cm. De partij jonge sparrenboompjes is te beschouwen als een aselecte steekproef. |
||||||||||||
a. | Bereken de standaardafwijking van de lengteverdeling van jonge sparrenboompjes. Geef je antwoord in twee decimalen nauwkeurig. | ||||||||||||
De kweker neemt steeds aselect 40 boompjes en plant deze in één rij. | |||||||||||||
b. | Bereken de kans dat in zo'n rij precies één boompje korter is dan 20 cm. Rond je antwoord af op twee decimalen. | ||||||||||||
Na een aantal jaren wordt een groot aantal van deze sparrenboompjes voor de kerstverkoop gerooid. Je kunt er nu van uitgaan dat de lengte van deze partij bomen bij benadering normaal verdeeld is met een gemiddelde van 145 cm en een standaardafwijking van 15 cm. | |||||||||||||
c. | Bereken de kans dat een aselect gekozen boom uit deze partij een lengte heeft die ligt tussen de 140 en de 170 cm. Rond je antwoord af op twee decimalen. | ||||||||||||
De bomen worden ingedeeld in twee prijsklassen, namelijk: kleine bomen van € 10,- per stuk en grote bomen van € 15,- per stuk. De kweker wil dat de te verwachten opbrengst per 100 bomen € 1300,- is. | |||||||||||||
d. | Bereken bij welke lengte de grens tussen de beide prijsklassen dan moet liggen. Rond je antwoord af op hele centimeters. | ||||||||||||
13. |
examenvraagstuk HAVO wiskunde B,
2008. In een café wordt bier getapt in glazen met een inhoud van 25 cl. Het is de bedoeling dat er 20 cl bier (het vloeibare gedeelte) en 5 cl schuim in een glas komt. De hoeveelheid bier in een dergelijk bierglas in dit café is bij benadering normaal verdeeld. Alle leden van het barpersoneel tappen gemiddeld 20 cl bier in een glas met een standaardafwijking van 0,6 cl. In dit café is de kwaliteitsnorm: de hoeveelheid bier in een bierglas moet liggen tussen 19 en 21 cl. |
||||||||||||
a. | Bereken hoeveel procent van de glazen die het barpersoneel tapt, voldoet aan de kwaliteitsnorm. | ||||||||||||
b. | Bereken de kans dat van de tien glazen bier die het barpersoneel tapt er hoogstens drie zijn met minder dan 19,5 cl bier. | ||||||||||||
Regelmatig wordt er in het café 1 meter bier besteld.
Dat zijn 13 glazen bier op
een
rijtje. We bekijken nu de totale hoeveelheid bier van de 13 glazen die het
barpersoneel getapt heeft. Ook de totale hoeveelheid bier is bij benadering normaal verdeeld, met een gemiddelde van 260 cl. De kans dat de totale hoeveelheid bier kleiner is dan 258 cl is 18%. |
|||||||||||||
c. | Bereken de standaardafwijking van de totale hoeveelheid bier. | ||||||||||||
14. |
examenvraagstuk VWO wiskunde
A,
2007. Van een
groot aantal mensen in 25 verschillende beroepsgroepen is het IQ gemeten.
Voor elke beroepsgroep is vervolgens het gemiddelde IQ en
de standaardafwijking bepaald. |
||||||||||||
|
|||||||||||||
Bij punt A lezen we af dat de kans ongeveer 0,7 is dat een persoon uit een beroepsgroep met gemiddeld IQ van 122 een IQ heeft dat groter is dan 115. Ofwel in formulevorm: P(IQ > 115) ≈ 0,7, waarbij μ = 122. Uitgaande van het verband σ = 45,5 – 0,272 • μ kunnen we deze kans nauwkeuriger berekenen. | |||||||||||||
a. | Bereken deze kans. Geef je antwoord in 3 decimalen nauwkeurig. | ||||||||||||
Uit een grote beroepsgroep met een gemiddeld IQ van 110 worden willekeurig vier personen geselecteerd. We willen de kans weten dat alle vier personen een IQ hebben dat groter is dan 120. Deze kans kun je berekenen als je de kans weet dat één willekeurig persoon uit deze beroepsgroep een IQ groter dan 120 heeft. Deze laatste kans kun je aflezen uit de figuur hierboven. | |||||||||||||
b. | Bereken op bovenstaande wijze de kans dat alle vier personen een IQ hebben groter dan 120. | ||||||||||||
Een vuistregel van de normale verdeling zegt dat 68% van de gegevens ligt tussen de waarde μ – σ en de waarde μ + σ. Deze vuistregel zou ook in de figuur hierboven terug te vinden moeten zijn. | |||||||||||||
c. | Laat zien dat deze vuistregel is terug te vinden in de grafieken van de figuur hierboven Doe dit voor personen uit een beroepsgroep met een gemiddeld IQ van 120. Licht je werkwijze toe. | ||||||||||||
15. |
Examenvraagstuk VWO,
Wiskunde B, 2004. Een huisarts heeft op elke werkdag twee uren
gereserveerd voor een spreekuur. De ervaring heeft haar geleerd dat zij
tijdens het spreekuur gemiddeld tien minuten voor een patiënt nodig
heeft. |
||||||||||||
|
|||||||||||||
We maken bij deze situatie het volgende wiskundige model: | |||||||||||||
|
|||||||||||||
a. | Bereken de verwachtingswaarde van het aantal tijdrovende patiënten tijdens een spreekuur in twee decimalen nauwkeurig. | ||||||||||||
b. | Bereken in twee decimalen nauwkeurig de kans dat de huisarts tijdens een spreekuur 2 gemakkelijke en 10 gewone patiënten krijgt. | ||||||||||||
c. | Bereken in twee decimalen nauwkeurig de kans dat tijdens een spreekuur minstens zes patiënten meer dan 10 minuten kosten. | ||||||||||||
16. |
Een hovenier bij de
gemeentewerken plant op een gegeven moment 2000 nieuwe plantjes
in de stad. Hij weet dat de levensduur daarvan normaal verdeeld
is met een gemiddelde van 80 dagen en een standaarddeviatie van
20 dagen. Na 50 dagen gaat hij alle plantjes controleren en vervangt degenen die dood zijn door nieuwe plantjes (ook weer met dezelfde gemiddelde levensduur en dezelfde standaarddeviatie daarvan) |
||||||||||||
a. | Hoeveel plantjes moet hij vervangen? | ||||||||||||
Nog eens 40 dagen later vervangt hij wéér alle dode plantjes. | |||||||||||||
b. | Hoeveel plantjes moet hij deze keer vervangen? | ||||||||||||
17. |
Eieren worden wel in drie gewichtsklassen ingedeeld, namelijk
Small (S), Medium (M) en Large(L) Medium eieren wegen 53-63 gram, Small eieren wegen minder en Large meer. Een boer heeft kippen waarvan hij weet dat die eieren leggen waarvan het gewicht normaal verdeeld is met een gemiddelde van 60 gram en een standaarddeviatie van 8 gram. Hij heeft een grote schaal met daarin 48 eieren van zijn kippen. |
|
|||||||||||
a. |
Neem aan dat de verdeling S-M-L precies is zoals je volgens de
normale verdeling zou verwachten. Als hij dan een doosje met 10 eieren uit zijn schaal vult, hoe groot is dan de kans dat dat 6 Small, 3 Medium en 1 Large ei zijn? |
||||||||||||
b. |
S
en M eieren leveren hem €0,06 op en L-eieren leveren hem €0,08
op. Hoe groot is de kans dat de 48 eieren uit de schaal minstens €3,50 opleveren? |
||||||||||||
18. | Voor consumptie van Zeeuwse mosselen onderscheidt men vijf gewichtsklassen, aflopend van groot naar klein zijn dat: Goudmerk, Jumbo, Imperial, Super en Extra | ||||||||||||
|
|||||||||||||
a. | Laat zien dat deze tabel in alle gevallen ongeveer dezelfde prijs per kg mosselen oplevert | ||||||||||||
Een mosselkweker weet dat het
gemiddelde gewicht van zijn mosselen normaal verdeeld is met een
standaarddeviatie van 10 gram. Hij verwacht een voorraad van 20000 mosselen te kunnen verkopen voor €800. |
|||||||||||||
b. | Van welk gemiddelde gewicht gaat hij uit? | ||||||||||||
19. | Examenvraagstuk HAVO wiskunde A, 2016-I | ||||||||||||
Tegenwoordig zijn bureaustoelen in
hoogte verstelbaar. Daardoor kunnen de meeste mensen de stoel
instellen op de zithoogte die voor hen ideaal is. De ideale
zithoogte van volwassen Nederlanders is normaal verdeeld met een
gemiddelde van 46,0 cm en een standaardafwijking van 3,8 cm.
Ontwerpers gebruiken deze gegevens om de ideale bureaustoel te
ontwerpen. Een ontwerper wil een bureaustoel maken
waarvan de hoogte instelbaar is door middel van een gasveer van 8,0
cm. Zie de figuur. De zithoogte kan dus 8,0 cm variëren. De
ontwerper moet nog wel kiezen tussen welke |
|
||||||||||||
|
|||||||||||||
a. | Toon aan dat het onmogelijk is om met de gasveer van 8,0 cm de stoel zó te maken dat meer dan 71% van de mensen de stoel op zijn ideale zithoogte kan instellen. | ||||||||||||
Er bestaan ook gasveren die langer zijn dan 8,0 cm. Als de ontwerper een langere gasveer gebruikt, kunnen meer mensen de bureaustoel op hun ideale zithoogte instellen. De ontwerper zorgt ervoor dat de minimumhoogte en de maximumhoogte even ver van 46,0 cm af liggen. Hij wil weten hoe lang de gasveer dan moet zijn om ervoor te zorgen dat 90% van de mensen de bureaustoel op zijn ideale zithoogte kan instellen. |
|||||||||||||
b. | Bereken hoe lang de gasveer moet zijn. Geef het antwoord in cm, afgerond op 1 decimaal. | ||||||||||||
Een lange gasveer is erg duur. De ontwerper kiest er daarom voor om een gasveer van 8,0 cm te blijven gebruiken. Hij besluit om drie varianten te maken: | |||||||||||||
- | een lage variant, waarbij de zithoogte van 34,0 cm tot 42,0 cm kan worden ingesteld; | ||||||||||||
- | een middelhoge variant, waarbij de zithoogte van 42,0 cm tot 50,0 cm kan worden ingesteld; | ||||||||||||
- | een hoge variant, waarbij de zithoogte van 50,0 cm tot 58,0 cm kan worden ingesteld. | ||||||||||||
c. | De ontwerper beweert dat er zo voor meer dan 99% van de mensen een stoel met hun ideale zithoogte is. Onderzoek of hij gelijk heeft. | ||||||||||||
20. |
Het gewicht van een aantal mensen
is normaal verdeeld met een gemiddelde van 70 kg. De kans dat er van de 20 mensen minstens 8 zwaarder zijn dan 80 kg is 12% Welke gewichten hebben de lichtste 10% van deze mensen? |
||||||||||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |