1. |
examenvraagstuk VWO, Wiskunde
A, 1996. Uit 6000 woningen heeft men een aselecte
steekproef van 50 woningen getrokken. Men is deze 50 woningen
langsgegaan om te vragen of de woning voorzien was van muurisolatie. Van
deze 50 woningen bleken er 29 geen muurisolatie te hebben. De gegevens
over het gasverbruik in deze 29 woningen zijn verwerkt in een
cumulatieve frequentiepolygoon (in procenten). Zie de volgende figuur.
De klassenbreedte is 1000 m3. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Bereken in hoeveel van deze 29
woningen het gasverbruik lag tussen 3000
m3 en 4000
m3 per jaar. |
|
|
|
|
|
In de volgende tabel is het
gasverbruik per jaar vermeld van de 21 woningen uit de steekproef die
wel muurisolatie hadden. |
|
|
|
|
|
Gasverbruik per jaar in elk van de 21
woningen met muurisolatie. |
nummer
aantal
m3 |
1
194 |
2
351 |
3
407 |
4
452 |
5
1308 |
6
1351 |
7
1369 |
8
1380 |
9
1432 |
10
1650 |
11
1803 |
nummer
aantal
m3 |
12
1954 |
13
2288 |
14
2761 |
15
2850 |
16
3409 |
17
3744 |
18
3912 |
19
4164 |
20
4782 |
21
7051 |
|
|
|
|
|
|
|
b. |
Teken in de figuur hierboven een
cumulatieve frequentiepolygoon (in procenten) voor het gasverbruik per
jaar in de 21 woningen met muurisolatie. Licht je werkwijze toe. |
|
|
|
|
2. |
examenvraagstuk
HAVO, Wiskunde
A, 2001. Bij mensen duurt een zwangerschap meestal
ongeveer 9 maanden.
In onderstaande figuur zie je een grafiek waarin nauwkeuriger gegevens
staan over de duur van zwangerschappen. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
In deze figuur is af te lezen dat 60% van de
zwangerschappen minder dan 270 dagen duurt en dat 81% minder dan 280 dagen
duurt. Dat betekent dus dat 21% van de zwangerschappen minstens 270,
maar minder dan 280 dagen duurt, ofwel in de klasse van 270 tot 280 valt.
Alle klassen hebben een breedte van 10 dagen.
Maak een frequentietabel van de duur van de
zwangerschappen en toon daarmee aan dat gemiddelde duur van een
zwangerschap ongeveer 266 dagen is. |
|
|
|
|
3. |
examenvraagstuk
HAVO, Wiskunde
A, 2003. In de gezondheidszorg staan veel mensen op
een wachtlijst, bijvoorbeeld voor een behandeling in een ziekenhuis of
voor een plaats in een verzorgingshuis. De regering wil dat minder mensen
op een wachtlijst staan. Ook wil men dat mensen die op een wachtlijst
staan, minder lang hoeven te wachten.
Voor alle specialismen, waaronder neurochirurgie en orthopedie, heeft men
de wachtlijsten in kaart gebracht. Men heeft bekeken hoeveel mensen op een
wachtlijst staan en hoelang ze moeten wachten.
In onderstaande figuur staat een weergave van de wachttijd bij
neurochirurgie en bij orthopedie. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Hoeveel procent van de wachtenden bij
neurochirurgie moet tussen de 4 weken en de 10 weken wachten? Licht je
antwoord toe. |
|
|
|
|
|
Bij neurochirurgie is de
gemiddelde wachttijd 17 weken. Bij orthopedie is de gemiddelde wachttijd
korter. Met behulp van de klassenmiddens van de klassen A tot en met I van
orthopedie kan dat gemiddelde geschat worden. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken met behulp van de klassenmiddens de
gemiddelde wachttijd bij orthopedie. Geef je antwoord in gehele weken. |
|
|
|
|
|
In onderstaande figuur zijn vier cumulatieve
frequentiepolygonen (I, II, II en IV) voor de eerste 12 weken getekend. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
c. |
Welke van deze vier cumulatieve
frequentiepolygonen past het best bij de wachttijden tot 12 weken bij
neurochirurgie uit de eerste figuur? Licht je antwoord toe. |
|
|
|
|
|
|
4. |
Examenvraagstuk
HAVO wiskunde A, 2006 In de Verenigde Staten is het
gebruikelijk dat je in een restaurant een flinke fooi geeft aan degene die
je bedient. Het basisloon is er zeer laag en daardoor is het bedienend
personeel veel meer afhankelijk van fooien dan in Nederland.
In de Verenigde Staten bestudeerde een onderzoeker welke fooien er gegeven
werden bij bijna duizend rekeningen in twee restaurants.
In de onderstaande cumulatieve relatieve frequentiepolygonen zijn de
fooien van de twee restaurants A en B verwerkt. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
In welk restaurant worden er relatief meer
fooien tussen de 6 en de 8 dollar gegeven? Licht je antwoord toe. |
|
|
|
|
|
Met behulp van de klassenmiddens
kun je een schatting geven van de gemiddelde fooi in de twee restaurants. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken op deze manier de gemiddelde fooi in
restaurant A. |
|
|
|
|
|
Hoe hoger de rekening, hoe hoger
de fooi, was een resultaat van het onderzoek. Restaurant C is veel duurder
dan de restaurants A en B. De rekeningen zijn daar dan ook een stuk hoger
en de fooien dus ook. Een fooi onder de 6 dollar komt in restaurant C niet
voor, fooien van meer dan 20 dollar komen af en toe voor. |
|
|
|
|
|
c. |
Teken in de figuur een mogelijk cumulatief
relatief frequentiepolygoon voor restaurant C. |
|
|
|
|
5. |
Examenvraagstuk
VWO Wiskunde A, 2003. In de Verenigde Staten worden op grote
schaal sojabonen geteeld. Vanaf begin september worden de sojabonen
geoogst. Voor de jaren 1985 tot en met 1998 heeft men berekend hoeveel
procent van de jaaroogst aan het eind van elke week was geoogst. Het
gemiddelde van deze 14 jaren is weergegeven in de figuur hieronder |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Tijdens een aantal weken werd gemiddeld per
dag meer dan 1% van de jaaroogst geoogst. |
|
|
|
|
|
a. |
Onderzoek aan de hand van de figuur hierboven welke
weken dat zijn. |
|
|
|
|
|
Voor het jaar 1999 heeft men per week het
in die week binnengehaalde percentage van de jaaroogst berekend. De
gegevens staan in de volgende figuur: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Van het staafdiagram in deze figuur kan ook
een grafiek gemaakt worden zoals in de figuur daarboven. |
|
|
|
|
|
b. |
Teken in die figuur de grafiek die hoort
bij de gegevens van het staafdiagram en ga aan de hand daarvan na of er
in 1999 sprake was van een vroege oogst of een late oogst.
Beargumenteer je keuze. |
|
|
|
|
6. |
examenvraagstuk
HAVO, Wiskunde
A, 2017-II. |
|
|
|
|
|
Om te onderzoeken hoe groot de uitvaltijd in een bedrijf is, heeft
men van 16 werkweken de uitvaltijden van de twee verschillende
dagdiensten en van de nachtdienst vergeleken. De resultaten
staan in de dotplot in de volgende figuur. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Met de gegevens uit de dotplot zijn van alle
diensten cumulatieve frequentiepolygonen gemaakt. Er is
gebruikgemaakt van een klassenindeling met klassenbreedte 1 minuut.
Zie de volgende figuur. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Beredeneer met behulp van de figuren welke
cumulatieve frequentiepolygoon hoort bij dagdienst B. |
|
|
|
|
|
In de eerste figuur (de dotplot) is te zien
dat er bij alle diensten waarnemingen zijn die opvallend afwijken
van de rest. We leggen daarom vast wat we in deze opgave met een
uitschieter bedoelen: |
|
|
|
|
|
Een uitschieter is een
waarneming die meer dan 1,5 keer de
interkwartielafstand onder het eerste of boven het derde
kwartiel ligt. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bepaal hoeveel waarnemingen bij
dagdienst B uitschieters zijn. |
|
|
|
|
|
|
7. |
Hieronder zie je een cumulatief relatief frequentiepolygoon met daarin
het aantal uren dat mannen en vrouwen gemiddeld per nacht slapen. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Waarom kun je hiervan niet één cumulatief frequentiepolygoon maken voor
de mannen en de vrouwen samen? |
|
|
|
|
|
b. |
Welk aantal slaapuren komt bij mannen en vrouwen relatief even vaak
voor? |
|
|
|
|
|
c. |
Welk aantal slaapuren komt bij de vrouwen niet voor? |
|
|
|
|
|
d. |
Bereken de gemiddelde slaapduur van de mannen. |
|
|
|
|
8. |
Hieronder zie je een
relatief cumulatief frequentiepolygoon van de jaarinkomens (in euro) van
een groep mannen en vrouwen. In deze groep zaten evenveel mannen als
vrouwen. De inkomens van de mannen zijn gegeven en ook de inkomens van
de hele groep. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Hoeveel procent van
het totale inkomen van de hele groep wordt door de hoogste
categorie mensen verdiend? |
|
|
|
|
|
b. |
Is de verdeling van
de hele groep linksscheef of rechtsscheef ? Is de mediaan groter of
kleiner dan het gemiddelde? |
|
|
|
|
|
c. |
Teken in de figuur
ook de relatieve cumulatieve frequentiepolygoon voor de vrouwen uit de
groep. Leg uit hoe je aan deze figuur in één oogopslag, zonder
berekeningen te maken, kunt zien wie er meer verdienen (de mannen of de
vrouwen), |
|
|
|
|
|
d. |
Bereken de
standaardafwijking en het gemiddelde van de inkomens van de mannen. |
|
|
|
|
9. |
Hieronder staat een cumulatief relatief frequentiepolygoon van de
schade die is gedeclareerd na een ongeluk met een scooter, uitgesplitst
naar mannen en vrouwen. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de
standaardafwijking van de schades bij de vrouwen. |
|
|
|
|
|
b. |
Leg zonder
berekening te maken uit of de standaardafwijking bij de mannen groter of
kleiner zal zijn dan die bij de vrouwen. |
|
|
|
|
|
Als je alle schades die door vrouwen gedeclareerd zijn bij elkaar optelt
geeft dat een bedrag van €283000.
Er waren in totaal
280 vrouwen bij het onderzoek betrokken |
|
|
|
|
|
c. |
Toon aan
hoe dat aantal ongeveer volgt uit bovenstaand bedrag en uit het
cumulatieve frequentiepolygoon |
|
|
|
|
|
d. |
Bepaal de kwartielafstand van de schades bij de mannen. |
|
|
|
|
|
Hieronder
zie je een histogram van het totaal aantal schades bij de mannen. Er is
gebruik gemaakt van dezelfde klassenindeling als bij het cumulatieve
frequentiepolygoon. Er waren 500 mannen betrokken bij het onderzoek. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
e. |
Teken de staven
van de vrouwen erbij. Geef een duidelijke uitleg van je werkwijze. |
|
|
|
|
10. |
Voor de
hoeveelheid neerslag op een dag is gedurende een heel jaar het volgende
relatieve cumulatieve frequentiepolygoon gemaakt (ga uit van een jaar
van 365 dagen). |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de
standaardafwijking van het aantal cm regen op een dag. |
|
|
|
|
|
b. |
Leg
duidelijk uit of van deze verdeling de mediaan groter of kleiner dan het
gemiddelde zal zijn. |
|
|
|
|
11. |
Examenvraagstuk
HAVO Wiskunde A, 2022-III |
|
|
|
|
|
Hoe zag het
basisonderwijs er vroeger uit? Dat heeft de heer Uil onderzocht.
In zijn proefschrift bespreekt hij het onderwijs in Zeeland en
Staats-Vlaanderen1) in de periode 1578 – 1801.
In die tijd gingen veel kinderen naar de Nederduitse school.
Daar leerden ze eerst lezen. Pas wanneer een kind kon lezen,
mocht het gaan leren schrijven. Als het kind ook dat kon, mocht
het gaan leren rekenen. Voor elk vak apart moest lesgeld worden
betaald door de ouders: één of meerdere stuivers. Het lesgeld
was niet op alle scholen even hoog. Op geen enkele school
bedroeg het lesgeld voor een vak meer dan 22 stuivers per maand.
In de figuur zie je van 64 scholen in Zeeland en
Staats-Vlaanderen de cumulatieve frequentiepolygonen van het
lesgeld dat per maand betaald moest worden voor de drie vakken.
Zo lees je bijvoorbeeld af dat op 60 scholen het lesgeld per
maand voor lezen 6 stuivers of minder bedroeg. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Bepaal voor
welk vak het lesgeld per maand op deze scholen over het algemeen
het laagst was. Licht je antwoord toe. |
|
|
|
|
|
Er waren
scholen bij waar niet alle drie de vakken werden gegeven. |
|
|
|
|
|
b. |
Leg uit hoe
je dit in de figuur kan zien. |
|
|
|
|
|
Het lesgeld
per vak bedroeg op elke school een geheel aantal stuivers per
maand. Niet alle mogelijke aantallen stuivers kwamen voor. |
|
|
|
|
|
c. |
Geef alle
verschillende aantallen stuivers die voor het vak schrijven als
lesgeld per maand betaald werden. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|