|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|
Meer opgaven |
|
|
|
|
|
|
|
Een zeshoek heeft
vier zijden van 5 cm en twee zijden van 8 cm. Zie de figuur hiernaast.
De oppervlakte van deze zeshoek hangt af van de hoek
α volgens de formule: O(α)
= 50cosαsinα +
80sinα |
|
|
|
|
|
a. |
Toon dat aan |
|
|
|
|
b. |
Bereken
algebraïsch de maximale oppervlakte van de zeshoek. |
|
|
|
|
|
Twee meisjes gaan een hut
maken met twee platen hout die scharnierend in punt P aan elkaar
zijn vastgemaakt. Ze doen dat zoals in de tekening hiernaast. De
platen zijn 2 meter en 1,5 meter lang.
Aan de muur en op de grond maken ze de platen vast en krijgen zo
de overkapping hiernaast. De bovenkant is horizontaal.
De hoek van de plaat met de bodem is
α.
Voor de oppervlakte van het zijaanzicht hiernaast geldt dan: |
|
|
|
O = 3sinα + 1,125sinαcosα |
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Toon aan dat deze formule klopt. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bereken algebraïsch de maximale oppervlakte. |
|
|
|
|
|
examenvraagstuk
VWO Wiskunde B, 2005. Een gelijkbenige driehoek met een tophoek van
30º (1/6π
radialen) en twee zijden van lengte 1 wordt op een rechthoekig blaadje
papier gelegd met de top in een hoekpunt van het papier. Vervolgens wordt door elk ander hoekpunt van de driehoek een
lijn getrokken evenwijdig aan een rand van het blaadje. Door de getekende
lijnen en de randen van het blaadje papier wordt zo een rechthoek gevormd. |
|
|
|
|
|
|
|
In de figuur hierboven is voor
vijf verschillende posities van de driehoek de bijbehorende rechthoek
getekend. |
|
In de figuur hiernaast zijn voor een
willekeurige situatie letters bij de hoekpunten gezet.
Om driehoek ABC met tophoek A is rechthoek APQR gevormd.
Bij elke stand van driehoek ABC hoort een hoek PAB. Noem de
grootte van deze hoek x radialen.
Dus ∠PAB = x met 0 ≤
x ≤ 1/3π.
Verder is AB = AC = 1 en ∠BAC =
1/6π |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken voor welke waarde van x rechthoek APQR een
vierkant is. |
|
|
|
|
|
De oppervlakte van rechthoek APQR is een
functie van x en wordt aangegeven met O(x)
Er geldt: O(x) = cosx • cos(1/3π
- x) |
|
|
|
|
|
b. |
Toon dit aan |
|
|
|
|
|
c. |
Bereken de exacte waarden die O(x) kan aannemen. |
|
|
|
|
|
Een boer heeft een stuk weiland waardoor een sloot
loopt die een knik maakt, en waarbij hij een stuk land gaat omheinen met
een omheining van totale lengte L (langs het water hoeft geen
omheining).
Zie de figuur hiernaast.
Voor de oppervlakte van het omheinde land geldt:
O =
xL - x2
- 0,5x2 tanα |
|
|
|
|
|
|
a. |
Toon dat aan. |
|
|
|
|
|
|
b. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
5. |
Twee vierkanten
hebben samen oppervlakte 1.
We gaan op zoek naar de rechthoek die we er altijd overheen kunnen leggen
zodat beiden bedekt zijn. De vierkanten mogen elkaar
niet overlappen.
De handigste bedekking is als ze tegen elkaar aan liggen
zoals hiernaast getekend.
Omdat er geldt x2 + y2
= 1 kom je natuurlijk vanzelf op het idee om de lengtes
van de zijden van de vierkanten gelijk te stellen
aan sinα en cosα |
|
|
|
|
|
|
a. |
Laat zien dat de
oppervlakte van de rechthoek dan wordt gegeven door
A = cos2α +
0,5sin2α |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken
algebraïsch de
maximale oppervlakte van de rechthoek die beiden bedekt. |
|
|
|
|
6. |
Een parasol open je door aan een touw te
trekken. Het touw loopt via een katrol naar de manchet M. Met het touw
kun je M over de staander omhoog trekken. De uitzetter MP zit
scharnierend vast aan de balein TP.
Hoek MTP noemen we
α.
Bij een geheel gesloten parasol is dus
α =
0° en is de afstand TM = 75 + 80 = 155 cm.
Tijdens het openen neemt a toe en wordt TM kleiner.
De volgende formule blijkt te gelden: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Toon dat aan |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bepaal voor welke
α
TM het snelst afneemt als functie van
α. |
|
|
|
|
7. |
Examenvraagstuk
VWO Wiskunde B, 2008.
Het ovaal
in de figuur hiernaast bestaat uit een vierkant van 2 bij 2 met aan
weerszijden een halve cirkel met straal 1. M
is het middelpunt van een van de halve cirkels.
n het ovaal wordt een rechthoek ABCD getekend met de
hoekpunten op de halve cirkels en met de zijden
evenwijdig aan de zijden van het vierkant. ∠MAB
= α rad (0 < α < 1/2π).
Hierin is de rechthoekige driehoek AMS te
zien met rechthoekszijden sinα en cosα
.De
oppervlakte O van rechthoek ABCD kan
uitgedrukt worden in α. Er geldt: O = 2sin 2α + 4sinα. |
|
|
|
|
|
|
a. |
Toon aan dat
deze formule juist is. |
|
|
|
|
|
|
Er geldt: dO/dα
= 8 • cos 11/2α
• cos 1/2α. |
|
|
|
|
|
b. |
Toon aan dat de formule voor dO/dα
juist is. |
|
|
|
|
|
|
c. |
Bereken
langs algebraïsche weg de maximale oppervlakte van rechthoek ABCD. |
|
|
|
|
8. |
Examenvraagstuk
VWO Wiskunde B, 2009. Binnen een cirkel met straal 4 bekijken we gebieden
die bestaan uit een rechthoek (met de hoekpunten op de cirkel), aan de
rechterkant aangevuld met een cirkelsegment. Zo’n gebied heeft dan de
vorm van een rechthoek met een buik. Zie de volgende figuur. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
In de rechterfiguur is het gebied verdeeld in twee
cirkelsectoren, beide met middelpuntshoek t radialen, en
zes gelijke rechthoekige driehoeken. Deze driehoeken hebben ook een hoek
met grootte t radialen.
De oppervlakte O van het gebied is een functie van t, met 0
< t < 1/2π
.
Er geldt: O(t) = 16t + 24 • sin2t . |
|
|
|
|
|
a. |
Toon de juistheid van deze formule aan. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bereken de exacte waarde van O als de hoogte van het
gebied 4 is. |
|
|
|
|
|
c. |
Bereken bij welke
hoogte de oppervlakte maximaal is. |
|
|
|
|
|
|
|
|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|