© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|
Meer opgaven |
|
|
|
|
|
|
|
|
Volgens een milieuactiviste is de
gemiddelde temperatuur in Nederland aan het stijgen.
Zij heeft gegevens uit de periode 1900-1980 waarin de gemiddelde
temperatuur gelijk was aan 9,2ºC met een standaardafwijking van
0,3ºC.
Zij beweert dat de gemiddelde temperatuur in Nederland intussen
hoger is geworden. Als bewijs wijst zij op de gemiddelde
temperatuur in 2010, die gelijk was aan 9,6 ºC.
Mag zij daaruit inderdaad concluderen dat het gemiddelde hoger
is dan 9,2 ºC? Neem een significantieniveau van 5% |
|
|
|
|
|
Een tuinder beweert trots dat de
lengte van zijn zonnebloemen normaal verdeeld is met een
gemiddelde van 2,4 meter en een standaardafwijking van 40 cm.
Ik kies willekeurig één van zijn zonnebloemen en meet de lengte
daarvan.
Bij welke gemeten lengten zal ik (neem 10% significantieniveau)
mogen concluderen dat hij overdrijft? |
|
|
|
|
|
De gemiddelde bloeddruk (bovendruk)
van de Nederlanders is 130 (mg Hg) met een standaardafwijking van
9,6.
Ik las in een rapport dat de gemiddelde bloeddruk van leraren
hoger is dan 130.
Nou ben ik zelf toevallig leraar, en dus heb ik meteen mijn
bloeddruk gemeten.
Die was 144.
Mag ik daaruit concluderen dat het rapport inderdaad klopt?
(neem
α = 0,05) |
|
|
|
|
|
De huismus komt over de hele wereld
voor.
Een bioloog in Europa heeft onderzocht dat het gewicht van de
huismus in Europa normaal verdeeld is met een gemiddelde van
29,2 gram en een standaardafwijking van 1,8 gram.
Hij vraagt zich af of dat ook geldt voor huismussen in Amerika,
en vraagt daarom een Amerikaanse collega om het gewicht van een
willekeurige huismus daar te meten. Ze besluiten een
significantieniveau van 5% te nemen.Bij welke gewichten van
de Amerikaanse mus kunnen ze dan concluderen dat Amerikaanse
mussen een ander gewicht hebben dan Europese? |
|
|
|
|
|
Op het blik soepballetjes hiernaast staat "ca. 30
stuks".
Navraag blijkt dat Unox daarmee bedoelt dat het aantal
soepballetjes normaal verdeeld is met een gemiddelde van 30 en
een standaardafwijking van 1,0.
Ik koop een blik met daarin slechts 28 balletjes.
Mag ik naar aanleiding van deze miskoop met 5%
significantieniveau concluderen dat het gemiddeld aantal
balletjes in de Unox-blikken kleiner is dan 30?
(Je mag voor deze opgave aannemen dat het aantal balletjes niet een
geheel aantal hoeft te zijn). |
|
|
|
|
|
|
Op een middelbare school is de tijd die
leerlingen per week spijbelen normaal verdeeld met een
gemiddelde van 50 minuten en een standaardafwijking van 12
minuten. Dat vindt de schoolleiding onacceptabel hoog en men
besluit tot een strenger controlesysteem waarbij elk uur aan het
begin de conciërges alle klassen langsgaan om spijbelaars te
registreren.
Na een paar weken blijkt de gemiddelde spijbeltijd gelijk te
zijn aan 33 minuten.
Mag men met een significantieniveau van 5% vaststellen dat het
nieuwe controlesysteem geholpen heeft? |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
7. |
examenvraagstuk VWO Wiskunde A, 1987.
In 1787 en 1788 schreven Alexander
Hamilton en James Madison de zogenaamde The Federalist Papers,
om de inwoners van New York te overreden de Constitutie te
ratificeren. Beide schrijvers ondertekenden met "Publius".
Van 48 van deze teksten is bekend dat zij van Hamilton zijn en van
50 dat zij van Madison zijn. Om ook van de overige teksten de
auteur te achterhalen, heeft men van diverse woorden geteld hoe vaak
ze in een tekst van Hamilton voorkomen en hoe vaak in een tekst van
Madison. Voor elk van die teksten heeft men daarna de frequentie per
1000 woorden berekend.
Van een woord weet men
dat dit bij Hamilton per 1000 woorden voorkomt met een gemiddelde
van 17,2 en een standaardafwijking van 4,1. Men mag aannemen dat
de frequenties normaal verdeeld zijn.
Voor Madison zijn deze gegevens niet bekend.
Bij een gegeven tekst vindt men onder de eerste 1000 woorden dit
woord 24 maal.
Onderzoek of
men bij een significantieniveau van 5% voldoende reden heeft te
twijfelen aan het auteurschap van Hamilton |
|
|
|
|
|
|
|
|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|