1. |
Olympiadevraagstuk
In de
gelijkbenige driehoek hiernaast is
AB = AC = CD = DE = EF.
Bereken de grootte van de tophoek. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
2. |
Olympiadevraagstuk
Bereken de hoek met het vraagteken in de figuur hiernaast. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
3. |
Olympiadevraagstuk.
Een expeditie
vertrekt vanuit het basiskamp en
gaat 10 km in 20º NO-richting.
Daarna gaat ze opnieuw 10 km, maar in 130º
ZO-richting.
Hoeveel
graden moet de expeditie nu gaan om in rechte lijn
naar het basiskamp terug te keren? |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
4. |
Met
zijde AB kun je in een cirkel een regelmatige vierhoek tekenen.
Met zijde AC kun je in een cirkel een regelmatige zeshoek tekenen.
Kun je met zijde BC dan ook een regelmatige veelhoek tekenen?
Waarom kan dat wel/niet? |
|
|
|
|
|
5. |
Kangoeroewedstrijd
Driehoek ABC is gelijkbenig.
De punten K en L liggen op de zijden AC en BC,
zodat AK = KL = LC en KC = AB.
Hoe groot is hoek C? |
|
|
|
|
|
6. |
Kangoeroewedstrijd.
Een driehoek heeft een hoek van 68º.
In de driehoek zijn de drie bissectrices getekend.Hoeveel graden is
de hoek met het vraagteken? |
|
|
|
|
|
7. |
Kangoeroewedstrijd.
Driehoek ABC heeft scherpe hoeken.
Punt M is het snijpunt van de hoogtelijnen.
Gegeven is verder dat AB = CM.
Hoe groot is hoek C? |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|