1. |
Hiernaast staat een cirkel met
straal 1, waarin de symmetrische figuur ABCDEF is getekend.
De punten A,B, D en D liggen op de cirkel, C en F liggen op een lijn
door het middelpunt M van de cirkel, evenwijdig aan ED.
CDEF is een vierkant, en verder is AB = 2 • DE
Bereken de oppervlakte van ABCDEF. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
2. |
In een halve cirkelschijf is
een vierkant ABCD met oppervlakte 100 getekend.
P is het midden van BC
Hoe groot is de oppervlakte van rechthoek BPQR? |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
3. |
In een hoek van
de kamer is een ronde tafel met straal r tegen de muur geschoven
(zie bovenaanzicht hiernaast).
Er is een punt op de rand van het tafelblad dat zich 5 cm van de ene
muur bevindt, en 10 cm van de andere muur.
Bereken de straal van het tafelblad. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
4. |
Van een vierkant
worden vier gelijkbenige driehoeken afgesneden.
Dan blijft een rechthoek over.
De oppervlakte van de vier driehoeken samen is 200.
Hoe lang is de diagonaal van de rechthoek? |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
5. |
Toen het meer dichtvroor dreef er een bal op het
water.
Men haalde later de bal uit het ijs
(zonder het ijs te breken).
De opening die in het ijs bleef had een doorsnede van 24 cm
bovenaan en was 8 cm diep.
Vind de straal van deze bal (in cm). |
|
|
|
|
|
|
|
|
6. |
In
een cirkel lopen twee evenwijdige koorden met lengten 14 en 10 op
afstand 6 van elkaar.
Berken de lengte van de koorde die midden tussen deze twee koorden
in ligt. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
7. |
In
een cirkel met straal 1 is een gelijkzijdige driehoek
ingeschreven.
De middens M en N van twee zijden van deze driehoek worden met elkaar
verbonden, en lijnstuk MN wordt verlengd tot het de cirkel snijdt
in P.
Hoe lang is NP? |
|
|
|
|
|
|
|
8. |
|
|
|
|
|
Een blaadje papier van 30 bij 20 cm wordt zo gevouwen dat het ene hoekpunt op het
midden van de lange zijde terechtkomt.
Bereken de afstand x in mm nauwkeurig. |
|
|
|
|
|
|
|
|
9. |
Midden boven een 10 meter breed
straatje hangt een spandoek aan een touw dat van A naar B loopt. A en B
liggen op dezelfde hoogte.
Het touw is in totaal 14 meter lang.
De hoogte h blijkt gelijk te zijn aan 4.
Bereken de lengte van het spandoek. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
10. |
Hiernaast is een vierkant bij een
cirkel getekend, zodat twee hoekpunten van het vierkant op de cirkel
liggen, en de zijde ertegenover raakt aan de cirkel.
Bereken de verhouding tussen de oppervlakte van de cirkel en de
oppervlakte van het vierkant. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
11. |
In een cirkel met middelpunt M is
een tweede cirkel getekend die de eerste cirkel raakt in A en die ook
door M gaat. De tweede cirkel heeft middelpunt N.
Een klein derde cirkeltje raakt beide andere cirkels en heeft het
middelpunt O recht boven N liggen. (dwz dat NO een rechte lijn is)
De omtrek van driehoek NMO is gelijk aan 8 cm.
Bereken de straal van het kleinste cirkeltje. |
|
|
|
|
|
12. |
Olympiadevraagstuk.
Een
cirkel met straal 4 gaat door twee hoekpunten van een vierkant en raakt
een zijde in het midden.
Bereken de oppervlakte van dat vierkant. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
13. |
Een rechthoekige driehoek heeft
schuine zijde 25 en oppervlakte 84.
Bereken de omtrek. |
|
|
|
|
|
|
|
|
14. |
Examenvraagstuk
VWO wiskunde B, 1995
Een
schaalmodel van een gebouw bestaat uit een balk ABCD.EFGH en een koepel.
Zie de onderstaande figuur. AB = BC = 8 en AE = 6.
Bol b raakt alle opstaande zijvlakken en het
grondvlak ABCD. Het middelpunt van b is M.
Het gedeelte van b dat buiten de balk ligt is
de koepel. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de
oppervlakte van het vlakke gedeelte van het dak EFGH. |
|
|
|
|
|
b. |
Op het hoogste
punt van de koepel staat verticaal een mast met bovenin een lamp. Vanuit
elk punt van het vlakke gedeelte van het dak EFGH is de lamp
zichtbaar. Bereken de minimale hoogte van de mast. |
|
|
|
|
15. |
De hoogtelijn h
van een rechthoekige driehoek verdeelt de schuine zijde in twee
stukken met lengte p en q
Dan geldt h2 = pq
Toon dat aan. |
|
|
|
|
|
16. |
Op een
cirkel met straal 25 worden drie punten A, B en C getekend zodat AC =
48 en BC = 14.
Onderzoek of de lijn AB door het middelpunt van de cirkel gaat.
|
|
|
|
|
|
17. |
Examenvraagstuk VWO Wiskunde
B, 2017-I |
|
|
|
|
|
Gegeven zijn de cirkels c1 en c2.
Cirkel c1 heeft middelpunt M1(-2,0)
en straal 2 . Cirkel c2 heeft middelpunt M2
(6,0) en straal 6 .
Er is een derde cirkel c3 met middelpunt M3
boven de x-as, die cirkel c1 én cirkel c2
én de x-as raakt.
Die is in onderstaande figuur gedeeltelijk getekend.
Bereken exact de waarde van de straal van deze derde cirkel in
deze situatie. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
18. |
Kangoeroewedstrijd. ABCE is een
vierkant met zijde 1.
BCF en CDE zijn gelijkzijdige
driehoeken.
Hoe lang is FD? |
|
|
|
|
|
19. |
Kangoeroewedstrijd. Een ovaal bestaat uit vier cirkelbogen. De
bogen links en rechts zijn gelijk en ook de bogen boven en onder
zijn gelijk.
Het ovaal heeft een horizontale en een verticale symmetrieas, en
geen knikpunten. Het ovaal past precies in een rechthoek van 4 bij
8. De zijden van de rechthoek zijn evenwijdig aan de
symmetrieassen van de ovaal. De straal van de kleine cirkelbogen is 1.
Wat is de straal van de grote cirkelbogen? |
|
|
|
|
|
20. |
Kangoeroewedstrijd. De
hoekpunten van het vierkant zijn de middelpunten van de cirkels.
De grote cirkels raken elkaar en de beide kleine
cirkels.
De straal van de kleine cirkels is gelijk aan 1.
Wat is de straal van de grote cirkels? |
|
|
|
|
|
21. |
Kangoeroewedstrijd.
Binnen een cirkel bevinden zich twee kleinere cirkels; de cirkels raken
aan elkaar en de drie middelpunten liggen op één lijn. De oppervlakte
van het blauwe gedeelte is 2π.
Lijnstuk AB scheidt de twee kleinere cirkels; A en B liggen op de grote
cirkel.
Hoe lang is het lijnstuk AB? |
|
|
|
|
|
22. |
Kangoeroewedstrijd.
De
vier halve cirkels hiernaast raken elkaar.
Ze hebben straal 1 en hun middelpunten zijn de middens van de zijden van
het vierkant.
Hoe groot is de straal van het cirkeltje dat elk van de halve cirkels
raakt?
|
|
|
|
|
|
23. |
Kangoeroewedstrijd. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Een rechthoekig vel papier ABCD van 12 bij 24 cm
wordt om de diagonaal AC gevouwen. De stukken AED en ECB die dan buiten
het dubbel overlapte gebied uitsteken worden afgesneden. Het stuk papier
dat je overhoudt wordt uitgevouwen. Je krijgt dan de ruit AFCE.
Hoeveel cm is de zijde van deze ruit? |
|
|
|
|
24. |
|
|
Kangoeroewedstrijd.
Hiernaast zie je een vierhoek.
De twee diagonalen staan loodrecht op elkaar.
De lengten van drie zijden zijn 4, 6 en
5.
Wat is de lengte van de vierde
zijde? |
|
|
|
|
|
25. |
Examenvraagstuk VWO Wiskunde B,
2018-I |
|
|
|
|
|
Gegeven is cirkel c met middelpunt M(14, 8) en
straal 10.
De cirkel d met middelpunt N raakt
de y-as in de oorsprong O en raakt cirkel c
zoals weergegeven in de figuur. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Bereken exact de straal van cirkel
d. |
|
|
|
|
26. |
Examenvraagstuk VWO Wiskunde B,
2016-I
In sommige gebouwen zijn boven een raam of een deur
bakstenen gemetseld in de vorm van een cirkelboog. Zie de figuur
linksonder.
Om deze bakstenen tijdens de bouw op de juiste wijze te kunnen
plaatsen, wordt gebruikgemaakt van een houten mal, een zogenoemde
metselboog. Zie de figuur rechts. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
De metselaar vraagt aan de timmerman om een
metselboog te maken.
De breedte moet 90 cm worden en de hoogte 18 cm. In onderstaande
figuur is het vooraanzicht van de metselboog met de genoemde maten
weergegeven. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
De bovenrand van de metselboog is een deel van een
cirkel. Om de metselboog te kunnen maken, moet de timmerman de
straal van deze cirkel berekenen.
Bereken algebraïsch deze straal. Rond je antwoord af
op een geheel aantal cm. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|