|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|
|
1. |
examenvraagstuk
HAVO Wiskunde A, 2006. |
|
|
|
|
|
In maart 2003 stond in de Volkskrant een
artikel over de inkomensachterstand van vrouwen op mannen. Deze figuur
stond erbij: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Figuur A gaat over het
gemiddelde jaarinkomen van vrouwen. |
|
|
|
|
|
a. |
Toon met een berekening aan dat het
gemiddelde jaarinkomen van vrouwen tussen 1990 en 2000 met ruim 39% is
gestegen. |
|
|
|
|
|
Met behulp van de figuren A en B
kun je het gemiddelde jaarinkomen van de mannen berekenen. Je weet
namelijk het gemiddelde jaarinkomen van de vrouwen en hoeveel procent dat
is van het gemiddelde jaarinkomen van de mannen. |
|
|
|
|
|
b. |
Toon met berekeningen aan dat het gemiddelde
jaarinkomen van de mannen tussen 1990 en 2000 met een kleiner percentage
is toegenomen dan dat van de vrouwen. |
|
|
|
|
|
Met de gegevens van 1990 en 2000
in figuur C is het mogelijk twee berekeningen uit te voeren die tot
verschillende conclusies leiden over het gemiddeld uurloon van vrouwen
vergeleken met dat van mannen. De ene berekening leidt tot de conclusie
dat vrouwen niet zijn ingelopen op mannen. De andere berekening
leidt tot de conclusie dat vrouwen wel zijn ingelopen op mannen. |
|
|
|
|
|
c. |
Laat met berekeningen zien hoe deze twee
verschillende conclusies getrokken kunnen worden. |
|
|
|
|
2. |
examenvraagstuk
HAVO Wiskunde B, 2005. |
|
|
|
|
|
Van de Nederlanders die 15 jaar of ouder zijn
is 48% man en 52% vrouw.
Uit het genoemde onderzoek bleek dat van alle Nederlanders van 15
jaar en ouder 80% wel eens alcohol gebruikt.
Van de mannen gebruikt 88% wel eens alcohol.
Bereken hoeveel procent van de vrouwen wel eens alcohol
gebruikt. |
|
|
|
|
|
|
|
|
3. |
examenvraagstuk
VWO Wiskunde A, 2006. In het jaar 2000 zijn 1160
personen in het verkeer in Nederland om het leven gekomen. Ten opzichte
van het jaar 2000 is het aantal verkeersdoden in het jaar 2001 gedaald met
6,47%. Bij de mannen daalde het aantal verkeersdoden met 31 tot 821.
Met deze gegevens kunnen we berekenen met welk percentage het aantal
vrouwelijke verkeersdoden in 2001 is gedaald ten opzichte van 2000.
Bereken dit percentage. |
|
|
|
|
|
|
|
|
4. |
examenvraagstuk
VWO Wiskunde C, 2011.
Als een band te weinig spanning heeft, dan zit er te
weinig lucht in die band. Als de spanning van een band bijvoorbeeld 3
bar1)
hoort te zijn en de spanning is maar 2,7
bar dan is de spanning maar 90% van de voorgeschreven waarde. In dat
geval zegt men dat de band 10%
onderspanning heeft. Als je
rijdt met een band met onderspanning, dan verbruikt de auto extra
brandstof. |
|
Er bestaat een bijna lineair
verband tussen het percentage extra brandstofverbruik en het percentage
onderspanning. Dit verband is weergegeven in de figuur hiernaast.
De banden van de auto van de familie Wagenaar hebben een
onderspanning van 50%. De auto verbruikt daardoor 1 liter benzine per
15,5 km.
Hoeveel km kan deze auto met 1 liter benzine rijden als
de banden de voorgeschreven spanning zouden hebben? Geef een duidelijke
berekening of toelichting. |
|
|
|
|
|
|
|
|
5. |
examenvraagstuk
VWO Wiskunde C, 2013. Een warenhuisketen organiseerde in het voorjaar van 2009 een
kortingsactie. Door aankopen van minstens 25 te doen op meerdere dagen
konden klanten een behoorlijke korting krijgen.
In de folder stond hierover: |
|
|
|
|
|
aankoopbedrag
per dag |
korting
eerste dag |
korting
tweede dag |
korting
derde dag |
25 tot
75 |
2,50 |
5,00 |
7,50 |
75 tot
150 |
7,50 |
15,00 |
22,50 |
150 tot
300 |
15,00 |
30,00 |
45,00 |
300 of meer |
30,00 |
60,00 |
90,00 |
|
|
|
|
|
|
Een voorbeeld: een klant koopt tijdens de actieperiode
bij deze keten op drie dagen artikelen voor de volgende bedragen. |
|
|
|
|
|
|
aankoopbedrag |
korting |
eerste dag |
80,00 |
7,50 |
tweede dag |
36,00 |
5,00 |
derde dag |
319,00 |
90,00 |
|
|
|
|
|
|
In het voorbeeld bedraagt de uiteindelijke korting 23,6%
van het totale aankoopbedrag.
Als deze klant de aankopen van de eerste twee dagen verwisselt, krijgt
de klant meer korting. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken hoeveel procent korting de klant in dat geval
krijgt. Geef je antwoord in ιιn decimaal nauwkeurig. |
|
|
|
|
|
Door de aankoopbedragen slim te kiezen, kan een klant
het uiteindelijke percentage van de korting groter maken. Zo kan de
klant uit het voorbeeld dit percentage bijvoorbeeld groter maken door de
aankoopbedragen van de eerste en tweede dag te verwisselen, maar ook
door op de derde dag niet voor 319 aan te kopen, maar voor 300.
Het is met deze actie mogelijk om een kortingspercentage
op het totale aankoopbedrag te halen van meer dan 27%. |
|
|
|
|
|
b. |
Geef voor de eerste, tweede en derde dag een
aankoopbedrag waarbij een korting op het totale aankoopbedrag van meer
dan 27% behaald wordt. Licht je antwoord met een berekening toe. |
|
|
|
|
6. |
examenvraagstuk
HAVO Wiskunde A, 2015. De website beterspellen.nl werd in 2011 door
duizenden deelnemers regelmatig bezocht. Op deze site kun je oefenen met
de spelling van de Nederlandse taal. Elke week kun je een score van 100
punten behalen. Juliette was een van de deelnemers. Zij heeft van een
aantal weken haar resultaten bijgehouden. In de figuur zijn de scores
van Juliette aangegeven, evenals de gemiddelde score van alle
deelnemers. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Er is een week
waarin de score van Juliette procentueel het meest afwijkt van de
gemiddelde score van alle deelnemers. Dit is het geval in week 17 of 22.
Onderzoek in welke
van deze twee weken de procentuele afwijking het grootst is en bereken
deze maximale procentuele afwijking. |
|
|
|
|
7. |
examenvraagstuk
HAVO Wiskunde A, 2015.
In de periode 19812004
zijn volwassen Nederlanders gemiddeld een stuk dikker geworden.
Vooral het aantal mensen met obesitas, extreem overgewicht, is enorm
toegenomen. Zie de volgende tabel. |
|
|
|
|
|
jaar |
aantal
volwassen
mannen |
% volwassen
mannen met
obesitas |
aantal
volwassen
vrouwen |
% volwassen
vrouwen met
obesitas |
1981 |
5056000 |
4% |
5033000 |
6% |
2004 |
6211000 |
10% |
6452000 |
12% |
|
|
|
|
|
|
a. |
Bereken met
hoeveel procent het aantal volwassen mannen met obesitas in 2004 is
toegenomen ten opzichte van 1981. |
|
|
|
|
|
De Body Mass
Index (BMI) geeft aan of iemand een gezond gewicht heeft of niet.
Bij een BMI van 18,5 tot 25 is er sprake van een gezond gewicht. Bij
hogere waarden dan 25 is er sprake van overtollige BMI. Mensen met
obesitas hebben een BMI vanaf 35, dus een overtollige BMI van
minimaal 10.
Het is beter voor de gezondheid dat mensen met obesitas afvallen.
Als dat niet lukt, kan plaatsing van een maagbandje een oplossing
zijn. Door het maagbandje wordt de maag verkleind, zodat men minder
kan eten.
Een ziekenhuis heeft bij 267 personen, 39 mannen en 228 vrouwen, een
maagbandje geplaatst en het effect ervan onderzocht. Bij dit
onderzoek berekende men voor alle personen het VOB
(Verliespercentage Overtollige BMI) twee jaar na plaatsing van het
maagbandje.
Bijvoorbeeld: een man met een BMI van 45 heeft een overtollige BMI
van 20. Als zijn BMI na twee jaar gedaald is van 45 naar 40, is hij
van zijn overtollige BMI 5 kwijtgeraakt. Zijn VOB is dan
5/20100(%)
= 25(%).
Het VOB kan ook negatief zijn; dan is de BMI gestegen. In
onderstaande tabel staan de onderzoeksresultaten. |
|
|
|
|
|
|
|
mannen |
vrouwen |
aantal personen |
39 |
228 |
vσσr plaatsen
maagbandje |
laagste BMI |
36,2 |
36,1 |
hoogsteBMI |
60,1 |
69,0 |
twee jaar na plaatsen
maagbandje |
laagste VOB |
9,4 (%) |
-10,0 (%) |
hoogste VOB |
80,4 (%) |
97,8 (%) |
|
|
|
|
|
|
b. |
De vrouw die
vσσr plaatsing van het maagbandje de hoogste BMI had, bleek twee
jaar daarna een VOB van 58(%) te hebben. Bereken haar
BMI twee jaar na plaatsing van het maagbandje. |
|
|
|
|
|
c. |
Iemand
concludeert op grond van de tabel: "Het is in deze groep mensen
niemand gelukt om na twee jaar een gezond gewicht te hebben." Leg uit of deze
conclusie juist is. |
|
|
|
|
8. |
Olympiadevraagstuk
Bij het spelen van een spelletje behaalde Anton 85% van de te behalen
punten.
Lise deed het iets beter en haalde 90%. Zij had precies ιιn punt meer.
Hoeveel punten kun je halen bij dit spelletje? |
|
|
|
|
|
|
|
|
9. |
Kangoeroewedstrijd.
Van de inwoners van Oostenrijk woont 13% in de provincie
Stiermarken,
maar niet in Graz
(een stad in
Stiermarken)Van de inwoners van
Stiermarken woont 35% in
Graz.
Hoeveel procent van de inwoners van Oostenrijk woont in de provincie
Stiermarken? |
|
|
|
|
10. |
Kangoeroewedstrijd
Amira, Bo en Chantal zijn gaan
winkelen. Bo gaf 15% uit van wat Chantal heeft uitgegeven.
Amira gaf 60% meer uit dan Chantal. Samen gaven de drie meisjes 55 euro
uit.Hoeveel gaf Amira
uit? |
|
|
|
|
11. |
Vlaamse Olympiade
Bij het uitbreken van een griepepidemie in een school is 10% van de
leerlingen ziek.
Eebn week later is nog eens 10% van de overige leerlingen ziek, en is
ook 10% van de oorspronkelijke zieke leerlingen weer gezond.
Hoeveel procent van de leerlingen is op dat moment ziek? |
|
|
|
|
12. |
examenvraagstuk
HAVO Wiskunde A, 2021-III. In het jaar
2011 was de Museumkaart goed voor 4,2 miljoen museumbezoeken. Dat
was 20% van het totaal aantal museumbezoeken in 2011. In het jaar
2016 was de Museumkaart goed voor 8,5 miljoen museumbezoeken. Dat
was toen 26% van het totaal aantal museumbezoeken.
Bereken met
hoeveel procent het totaal aantal museumbezoeken is gestegen in de
periode 2011-2016. Geef je antwoord in hele procenten. |
|
|
|
|
13. |
examenvraagstuk HAVO wiskunde A, 2022-I. |
|
|
|
|
|
Op 16 augustus
2009 verbrak Usain Bolt op de wereldkampioenschappen atletiek in
Berlijn het wereldrecord op de 100 meter sprint door een tijd te
lopen van 9,58 seconden. Het wereldrecord van de vorige
wereldrecordhouder, Asafa Powell, was 9,74 seconden.
Stel dat Bolt en Powell bovengenoemde tijden met constante
snelheid in dezelfde race hadden gelopen. Bereken hoeveel
meter Powell dan nog te gaan had op het moment dat Bolt finishte.
Geef je antwoord in twee decimalen. |
|
|
|
|
|
|
|
|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|