© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|
Meer opgaven |
|
 |
 |
|
|
|
|
 |
Beredeneer met de volgende formules of de grafieken stijgen of dalen, en
of de grafieken een grenswaarde hebben. |
|
|
|
|
|
a. |
N(t) =
128 - 4 ·
1,2t |
|
|
|
|
|
b. |
 |
|
|
|
|
 |
Examenopgave VWO
A, 2015-I De Amerikaan Charles Richter gebruikte seismogrammen om de
magnitude (kracht) van een beving te kunnen bepalen. In de
figuur zie je een voorbeeld van een seismogram. In dit seismogram
zie je de gemeten trillingen van de aarde als uitwijkingen in mm. De
grootste uitwijking in het seismogram heet de maximale amplitude.
|
|
|
|
|
 |
|
Om de magnitude
van een beving te bepalen, gebruikt men de formule van Richter.
Hieronder staat een vereenvoudigde versie daarvan:
M = log(A)
+ 3
In deze formule
is M de magnitude en A de maximale amplitude in mm.
Uit de formule blijkt, dat als de maximale amplitude A tien keer zo
groot wordt, de magnitude met 1 eenheid toeneemt. |
|
|
|
|
|
a. |
Toon met behulp
van de rekenregels voor logaritmen aan dat
log(10A) + 3 altijd
1 groter is dan log(A) + 3. |
|
|
|
|
|
De magnitude neemt dus met 1 eenheid toe als de
maximale amplitude 10 keer zo groot wordt. Dus de grafiek van M
is afnemend stijgend. Dit kun je ook zien aan de afgeleide van
M. |
|
|
|
|
|
b. |
Stel een formule op voor dM/dA
en toon met behulp daarvan aan dat M toeneemt en dat deze
toename steeds kleiner wordt. |
|
|
|
|
 |
Examenopgave VWO
A, 2015-II
Het volgende model
geeft een benadering voor het aantal lepelaars op de
Waddeneilanden: |
|
|
|
|
|
 |
|
|
|
|
|
Hierin is N het
aantal lepelaars en t de tijd in jaren met t = 0 op 1 maart
1980.
De grafiek van N is
eerst toenemend stijgend en daarna afnemend stijgend. |
|
|
|
|
a. |
Toon aan dat de afgeleide van N
gelijk is aan |
|
|
|
|
|
 |
|
|
|
|
|
|
en bereken vervolgens met behulp van deze afgeleide in
welk jaar de grafiek van N overgaat van een toenemende stijging
naar een afnemende stijging. |
|
|
|
|
|
b. |
Volgens de
bovenstaande formule van N(t) nadert het aantal lepelaars op de
Waddeneilanden op den duur een grenswaarde.
Bereken deze grenswaarde. |
|
|
|
|
 |
Examenopgave VWO wiskunde A 2016 - I
Geocachen is een activiteit waarbij je verborgen
schatten zoekt. Vrijwilligers verstoppen een klein kistje - een
zogeheten geocache op een bepaalde plaats - en publiceren de coördinaten
van de betreffende plaats op internet. De geocachers kunnen daarna de
geocache zoeken met behulp van een gps-systeem. Deze activiteit ontstond
in 2000 in de Verenigde Staten en heeft sindsdien een hoge vlucht
genomen
Na 2011 was de groei van het aantal geocaches goed te omschrijven met
het volgende model: |
|
|
|
|
|
 |
|
|
|
|
|
Hierin is t de tijd in jaren met t = 0
op 1 januari 2000 en M het aantal geocaches in miljoenen. M
is stijgend, dus het aantal geocaches wordt groter naarmate t
groter wordt.
Je kunt met behulp van alleen de formule voor M(t),
dus zonder te differentiëren of gebruik te maken van de grafiek,
beredeneren dat de stijging van het aantal geocaches op den duur heel
klein wordt.
Geef zo’n redenering. |
|
|
|
 |
|
|
|
|
|
5. |
Voor het verband tussen tijd t (in dagen
sinds 1 januari 1900, dus t = 0 op 1 januari 1900) en het
wereldrecord w in meters is door een wiskundige het volgende
model opgesteld: |
|
|
|
|
|
 |
|
|
|
|
|
Volgens dit model zal het wereldrecord
hink-stap-sprong op den duur naar een grenswaarde naderen. |
|
|
|
|
|
a. |
Beredeneer met behulp van de formule
voor w wat deze grenswaarde is. |
|
|
|
|
|
Een formule voor de afgeleide functie van w
is |
|
|
|
|
|
 |
|
|
|
|
|
b. |
Toon dit aan. |
|
|
|
|
|
De afgeleide beschrijft met hoeveel meter het record
(theoretisch) per dag stijgt. |
|
|
|
|
|
c. |
Bereken met behulp van de afgeleide in welk jaar het
wereldrecord hink-stap-sprong volgens het model het snelst
toenam en onderzoek of dit overeenkomt met de werkelijkheid. Je
hoeft hierbij geen rekening met schrikkeljaren te houden. |
|
|
|
|
6. |
Examenopgave VWO
Wiskunde A. 2024-I
Sovon Vogelonderzoek Nedereland vangt regelmatig jonge veldleeuweriken
om ze te meten en te wegen. In onderstaande figuur is van
265 gevangen jonge veldleeuweriken het gewicht uitgezet
tegen de zogeheten tarsuslengte, dat is de lengte van het
onderbeen. |
|
|
|
|
|
 |
|
|
|
|
|
In deze
figuur is ook een kromme weergegeven die het verband tussen
het gewicht en de tarsuslengte benadert. Deze kromme kan
worden beschreven met de formule: |
|
|
|
|
|
 |
|
|
|
|
|
Hierin
is G het gewicht in grammen en T de
tarsuslengte in millimeters.
Het gewicht van een jonge veldleeuwerik heeft een
grenswaarde. |
|
|
|
|
|
a. |
Beredeneer aan de hand van de formule voor G, dus
zonder gebruik te maken van getallenvoorbeelden, hoe groot
deze grenswaarde is. |
|
|
|
|
|
Het
gewicht van jonge veldleeuweriken neemt in het begin steeds
sneller toe naarmate de tarsuslengte toeneemt. Op een
bepaald moment is deze toenamesnelheid maximaal. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken
met behulp van de formule voor de afgeleide van G de
maximale toenamesnelheid van het gewicht. Geef je antwoord
in grammen per mm in één decimaal. |
|
|
|
|
7. |
 |
|
|
|
Naar
de groei van bomen is veel onderzoek gedaan. Dat heeft geleid tot een
goed inzicht in het verband tussen de hoogte van een boom en de leeftijd
van die boom. In de bosbouw wordt voor veel bomen de te verwachten
hoogte berekend met de formule van Chapman-Richards:
h = a(1
- bt)c
Hierin is h de hoogte van een boom in meters en t de
leeftijd in jaren. De waarden van de getallen a, b en c
hangen af van de soort boom. De getallen a, b en c
zijn positief. In de volgende tabel zijn deze waarden voor enkele
boomsoorten weergegeven. |
|
|
|
|
|
boom |
a |
b |
c |
Japanse lariks |
23,743 |
0,9603 |
1,22770 |
zomereik |
39,143 |
0,9867 |
0,96667 |
Amerikaanse eik |
29,026 |
0,9790 |
0,80820 |
berk |
43,281 |
0,9876 |
0,95040 |
grove den |
24,426 |
0,9656 |
1,59980 |
|
|
|
|
|
|
Het
verband tussen de hoogte en de leeftijd van de zomereik wordt dus
gegeven door de formule: |
|
|
|
|
|
h = 39,143(1 - 0,9867t)0,96667 |
|
|
|
|
|
De
zomereik wordt op den duur veel groter dan de Amerikaanse eik, maar in
de eerste levensjaren groeit de Amerikaanse eik veel sneller. |
|
|
|
|
|
a. |
Toon
door berekening aan dat volgens de formule van Chapman-Richards de
Amerikaanse eik in het vierde levensjaar ruim 20 cm méér groeit dan de zomereik. |
|
|
|
|
|
Elke
boom groeit, maar die groei gaat steeds langzamer. We kunnen dit naan
met behulp van de afgeleide van h. Dat gaan we hier doen voor de
zomereik. Voor de snelheid waarmee deze boomsoort groeit, kijken we naar
de formule voor de afgeleide: |
|
 |
|
|
|
|
|
Aan de
vorm van deze afgeleide kun je door redeneren, dus zonder berekeningen
uit te voeren, zien dat de zomereik steeds groeit en dat die groei
steeds langzamer gaat. |
|
|
|
|
|
b. |
Laat
zien (door een redenering) hoe uit de formule van de afgeleide volgt dat de zomereik steeds groeit en dat deze
groei steeds langzamer gaat.
|
|
|
|
|
|
Voor de
formule voor de zomereik hebben we gebruik gemaakt van de waarden van
a, b en c uit de tabel. Maar niet alle zomereiken
hebben de waarde 39,143 voor a.
Factoren zoals klimaat en bodemgesteldheid beïnvloeden de waarde van
a.
Chapman en Richards gaan er in hun model van uit dat de waarden van b
en c uitsluitend afhangen van de boomsoort.
Vaak weet men niet van tevoren welke waarde van a een boom heeft.
Om de waarde van a voor een boom te bepalen, laat men de boom
eerst een aantal jaren groeien.
Daarna meet men de boom op en berekent men welke waarde van a
past bij de groei van die boom. Men gaat ervan uit dat die waarde van
a daarna niet meer verandert.
Een zomereik bereikt op de leeftijd van 10 jaar een hoogte van 6,18
meter. |
|
|
|
|
|
c |
Bereken
de waarde van a die hierbij hoort. |
|
|
|
|
|
Afhankelijk van de waarde van a krijgen we verschillende
groeiformules. In de volgende figuur zie je de grafieken van enkele
groeiformules van de grove den. De waarde van a staat er steeds
bij vermeld |
|
|
|
|
|
 |
|
|
|
|
|
Het ziet
ernaar uit dat je aan de waarde van a kunt zien hoe groot de
verschillende grove dennen uiteindelijk worden.
|
|
|
|
|
|
d. |
Onderzoek
aan de hand van de formule of dit inderdaad het geval is voor de grafiek die hoort bij a = 30,1 |
|
|
|
|
|
Als
je naar de figuur hierboven kijkt, kun je je afvragen of deze grafieken
door de oorsprong (0, 0) gaan als we ze verder naar links zouden
doortekenen. Dit is inderdaad het geval.
Sterker nog: dit is het geval voor alle grafieken die horen bij de
algemene formule h(t) = a(1 − bt)c
van Chapman-Richards. |
|
|
|
|
|
e. |
Beredeneer, dus zonder getallenvoorbeelden te gebruiken, dat alle grafieken die horen bij de formule van Chapman-Richards door de oorsprong gaan.
|
|
|
|
|
|
|
|
 |
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|