|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|
|
|
|
|
|
1. |
Examenvraagstuk
HAVO, Wiskunde A,
2013
Veel mensen hebben regelmatig contact met hun huisarts, bijvoorbeeld door naar het
spreekuur te gaan of een telefonisch consult te hebben. Deze contacten
worden contactmomenten genoemd.
Volgens een medisch tijdschrift hadden in 2008 mannelijke patiënten
gemiddeld 3,5 en vrouwelijke patiënten gemiddeld 4,7 contactmomenten met
hun eigen huisarts.
Neem aan dat deze gegevens ook gelden voor huisarts
Tineke Hoekstra. Zij heeft in 2008 een huisartsenpraktijk met 912
mannelijke patiënten en dat is 52% van haar totale aantal patiënten. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken voor Tineke in 2008 het totale aantal
contactmomenten met al haar patiënten. |
|
|
|
|
|
Niet elke patiënt van Tineke heeft jaarlijks contact met
haar. Van haar mannelijke patiënten had 30% in 2008 geen enkel
contactmoment met haar. Dat betekent dat er met de mannelijke patiënten
die wel contact met haar hadden, gemiddeld meer dan 3,5 contactmomenten
waren. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken voor de mannelijke patiënten die wel contact met
haar hadden, hoeveel contactmomenten zij in 2008 gemiddeld hadden. |
|
|
|
|
|
|
|
|
2. |
Examenvraagstuk
HAVO, Wiskunde A, 2013
In Nederland wordt het aantal personen
van 100 jaar of ouder nauwkeurig bijgehouden. Deze personen worden ook
wel
eeuwelingen genoemd. Het Centraal Bureau voor de
Statistiek heeft het aantal eeuwelingen in 2005 vergeleken met het
aantal eeuwelingen in 1985. Gegevens daarover vind je in de volgende
twee figuren. In de linkerfiguur kun je bijvoorbeeld aflezen dat er
op 1 januari 1985 ongeveer 45 personen waren van 103 jaar oud. In de
rechter figuur kun je aflezen dat er op dat moment op elke 100
vrouwelijke eeuwelingen ongeveer 38 mannen waren. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Bereken met de gegevens van deze twee figuren hoeveel
vrouwelijke eeuwelingen er op 1 januari 2005 in Nederland waren. |
|
|
|
|
|
|
|
|
3. |
Examenvraagstuk
HAVO, Wiskunde A, 2014.
In 1970 trouwden in
Nederland maar liefst 124000 paren, een historisch record.
Veertig jaar later, in 2010, was er dan ook een piek te zien in het
aantal paren dat het 40-jarig huwelijksjubileum vierde.
In totaal waren er in Nederland in het jaar 2010 ongeveer 770000
paren 40 jaar of zelfs langer gehuwd. Dit aantal is vergeleken met
het jaar 2000 met 40 procent toegenomen. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken hoeveel paren er in het jaar 2000 minstens
40 jaar gehuwd waren. |
|
|
|
|
|
Het aantal jubilea vanwege een 40-, 50-
of 60-jarig huwelijk was in het jaar 2010 flink hoger dan in 2000.
Daarentegen waren er minder 12,5- en 25-jarige jubilea. Dit kun je
zien in de volgende figuur. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
b. |
Met hoeveel procent is het aantal
25-jarige huwelijksjubilea afgenomen? |
|
|
|
|
|
In 1970 trouwden zoals gezegd 124000
paren. In 1980 traden 90000 paren in het huwelijk. Veronderstel dat
er bij deze paren in verhouding evenveel huwelijken minstens 40 jaar
zullen standhouden als bij de paren die in 1970 in het huwelijk
traden. |
|
|
|
|
|
c. |
Bereken hoeveel 40-jarige
huwelijksjubilea men dan in het jaar 2020 mag verwachten. |
|
|
|
|
4. |
examenvraagstuk VWO Wiskunde
A, 1996. In verband met subsidies heeft
men van 6000 woningen in 1984 nagegaan hoeveel van die woningen door de eigenaar
werden bewoond. Daarbij lette men ook op het bouwjaar van de woningen.
De volgende twee figuren geven de resultaten weer. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Bereken met behulp van de
figuren hoeveel procent van de woningen ten tijde van het onderzoek
bewoond werd door de eigenaar. |
|
|
|
|
5. |
Onder een 100-plusser
verstaan we iemand die een leeftijd heeft van 100m jaar of hoger. In de
volgende tabel kun je het aantal 100-plussers in Nederland voor de jaren
1978 tot en met 1988 aflezen, telkens geteld op 1 januari. |
|
|
|
|
|
|
100j |
101j |
102j |
103j |
104j |
105j |
106j |
107j |
108j |
109j |
110j |
totaal |
|
m |
v |
m |
v |
m |
v |
m |
v |
m |
v |
m |
v |
m |
v |
m |
v |
m |
v |
m |
v |
m |
v |
m |
v |
1978
1979
1980
1981 |
50
50
63
59 |
92
107
118
124 |
28
32
33
39 |
72
58
64
69 |
7
17
20
21 |
29
41
42
41 |
6
2
9
12 |
24
14
23
22 |
5
2
1
3 |
6
12
8
14 |
2
3
1
1 |
3
4
3
4 |
-
2
1
- |
3
1
2
2 |
-
-
2
1 |
2
1
1
1 |
-
-
-
- |
-
1
1
- |
-
-
-
- |
1
-
1
1 |
-
-
-
- |
-
-
-
- |
98
108
130
136 |
232
239
263
278 |
1982
1983
1984
1985 |
53
70
51
73 |
124
144
157
182 |
35
32
45
33 |
77
79
104
114 |
24
15
22
31 |
43
43
43
65 |
9
14
12
16 |
24
24
22
27 |
5
7
8
5 |
13
17
11
15 |
3
2
5
2 |
9
4
7
7 |
1
1
1
4 |
3
5
1
5 |
-
1
-
- |
2
2
4
- |
1
-
1
- |
1
1
1
3 |
-
-
-
- |
-
1
1
1 |
-
-
-
- |
-
-
-
- |
131
142
145
164 |
296
320
351
419 |
1986
1987
1988 |
75
77
84 |
171
199
133 |
46
36
50 |
126
112
133 |
23
27
18 |
61
77
70 |
16
15
16 |
36
36
48 |
10
8
9 |
16
18
23 |
4
6
4 |
12
14
13 |
1
2
3 |
3
6
8 |
2
-
- |
2
-
4 |
-
2
- |
-
1
- |
-
-
1 |
2
-
- |
-
-
- |
1
1
- |
177
173
185 |
430
464
541 |
|
|
|
|
|
|
Op 1 januari 1979
waren er 157 100-jarigen |
|
|
|
|
|
a. |
Was degene, die van
deze 157 mensen als laatste in leven is gebleven, een man of een
vrouw? Licht je antwoord toe. |
|
|
|
|
|
b. |
Hoeveel procent van
de 100-plussers van 1 januari 1978 was op 1 januari 1982 nog in leven? |
|
|
|
|
|
c. |
Sinds 1978 nemen in
het algemeen de aantallen 100-plussers toe.
Bereken in welk jaar de procentuele toename vanaf 1978 van de
vrouwelijke 100-plussers de procentuele toename van af 1978 van de
mannelijke 100-plussers overtreft |
|
|
|
|
6. |
De volgende tabel
geeft voor 2003 het totaal aantal slachtoffers (gewonden en doden) en
het aantal dodelijke slachtoffers van verkeersongevallen in verschillend
e Europese landen. |
|
|
|
|
|
Verkeersslachtoffers in 2003 |
land |
totaal aantal
×1000 |
aantal dodelijk
× 1000 |
totaal aantal
per 1000 inwoners |
aantal inwoners
× 1000 |
Nederland |
50 |
28 |
3,1 |
16151 |
Duitsland |
288 |
135 |
3,5 |
|
Engeland |
312 |
163 |
5,2 |
60095 |
Frankrijk |
289 |
152 |
4,8 |
60181 |
|
|
|
|
|
|
a. |
Hoeveel procent van het totaal
aantal ongelukken in Engeland is dodelijk? |
|
|
|
|
|
|
b. |
Hoeveel inwoners heeft Duitsland? |
|
|
|
|
|
|
c. |
In Frankrijk is het
aantal dodelijke ongelukken vergeleken met vorig jaar (2002) toegenomen
met 8%. Hoeveel dodelijke ongelukken waren er in 2002 in
Frankrijk? |
|
|
|
|
|
|
|
|
7. |
De volgende tabel
bevat gegevens over het totaal aantal,inwoners en het aantal
politieagenten voor verschillende Europese landen. |
|
|
|
|
|
|
aantal
inwoners
(×1000) |
totaal aantal agenten |
aantal agenten
per 1000
inwoners |
op straat |
administratief |
Spanje
Turkije
Roemenië
Nederland
België
Engeland
Rusland |
39568
60771
22922
15397
10080
........
147370 |
35775
94917
39398
........
23425
132056
1384705 |
15268
20548
9655
12510
11250
45899
420578 |
1,29
1,90
........
2,56
3,44
3,47
12,25 |
|
|
|
|
|
|
a. |
Hoeveel procent van
de agenten in Spanje doet administratief werk? |
|
|
|
|
|
b. |
Over hoeveel inwoners
moet een agent op straat in België gemiddeld waken? |
|
|
|
|
|
c. |
Bereken de drie
getallen op de stipjes in de tabel. |
|
|
|
|
8. |
Examenvraagstuk
HAVO, Wiskunde A, 2017-II. |
|
|
|
|
|
Het aantal personenauto’s in Nederland neemt elk jaar
toe. In de figuur is de ontwikkeling te zien van het totaal aantal
personenauto’s (linker verticale as) en van het aantal personenauto’s
per 1000 inwoners (rechter verticale as) in Nederland van 2000 tot en
met 2011. Deze aantallen zijn telkens op 1 januari van elk jaar
vastgesteld. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
In de figuur kun je aflezen dat er op 1 januari 2005
ongeveer 7 miljoen personenauto’s waren in Nederland en dat er op dat
moment ongeveer 430 personenauto’s per 1000 inwoners waren.
Van 1 januari 2000 tot 1 januari 2011 is het totaal
aantal personenauto’s toegenomen. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken met hoeveel procent dit aantal is
toegenomen. |
|
|
|
|
|
Ga ervan uit dat de gemiddelde jaarlijkse toename van
het aantal personenauto’s per 1000 inwoners in de periode 2000 – 2011
ook geldt voor de jaren na 2011. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken hiermee het aantal personenauto’s per 1000
inwoners op 1 januari 2020. |
|
|
|
|
|
|
In de tabel staan gegevens over het aantal
personenauto’s in Nederland in de jaren 1990 en 2010. De gegevens zijn
telkens vastgesteld op 1 januari. |
|
|
|
|
|
aantal personenauto's in
Nederland |
jaar |
totaal aantal |
aantal per 1000 inwoners |
1990 |
5118429 |
344 |
2010 |
7622353 |
460 |
|
|
|
|
|
|
Het aantal inwoners van Nederland is in de
loop der jaren toegenomen. |
|
|
|
|
|
c. |
Bereken met behulp van de tabel de toename van het
aantal inwoners van Nederland in de periode van 1 januari 1990 tot 1
januari 2010. Rond je antwoord af op duizendtallen. |
|
|
|
|
9. |
Examenvraagstuk
HAVO, Wiskunde A,
2021-III
Ieder jaar
worden er cijfers gepubliceerd over de museumsector in Nederland. In
deze opgave bekijken we een aantal van deze museumcijfers.
In de volgende tabel staan voor 1 januari 2016 per provincie het
aantal musea en het aantal inwoners. |
|
|
|
|
|
|
aantal musea |
aantal inwoners |
museumdichtheid |
Groningen |
17 |
583721 |
|
Friesland |
26 |
646040 |
4,02 |
Drenthe |
12 |
488629 |
2,46 |
Overijssel |
26 |
1144280 |
2,27 |
Flevoland |
4 |
404068 |
0,99 |
Gelderland |
52 |
2035351 |
2,55 |
Utrecht |
28 |
1273613 |
2,20 |
Noord-Holland |
91 |
2784854 |
3,27 |
Zuid-Holland |
78 |
3622303 |
2,15 |
Zeeland |
16 |
381252 |
4,20 |
Noord-Brabant |
41 |
2498749 |
1,64 |
Limburg |
29 |
1116260 |
2,60 |
Nederland |
420 |
16979120 |
2,47 |
|
|
|
|
|
|
In de laatste
kolom van deze tabel staat de zogenoemde museumdichtheid per
provincie. Dit is het aantal musea per 100000 inwoners.
De museumdichtheid van de provincie Groningen ontbreekt in de
tabel. |
|
|
|
|
|
a. |
Onderzoek of de
museumdichtheid van Groningen hoger of lager is dan de
museumdichtheid van heel Nederland. |
|
|
|
|
|
De provincie
Flevoland heeft de laagste museumdichtheid van alle provincies. |
|
|
|
|
|
b. |
Onderzoek
hoeveel musea Flevoland er minstens bij zou moeten hebben om een
museumdichtheid in deze provincie te hebben die hoger is dan 2,47.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|