|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|
|
|
|
|
|
1. |
Er worden steeds meer medicijnen verkocht.
Als een medicijn goed lijkt te werken, stijgt de verkoop extra snel.
Zo'n medicijn is Rustical, dat kalmerend werkt.
Het aantal personen per jaar dat Rustical kreeg voorgeschreven
wordt sinds 1991 bij benadering gegeven door
A(t) = 3900 •
1,3t. Hierin is t het aantal jaren vanaf 1991
en A(t) het aantal personen per jaar. |
|
|
|
|
|
a. |
Onderzoek in hoeveel tijd
volgens dit model het aantal personen per jaar dat Rustical krijgt
voorgeschreven tien keer zo groot wordt. Rond je antwoord af op een
geheel aantal jaren. |
|
|
|
|
|
Het aantal recepten Rustical dat
werd voorgeschreven is vanaf 1991 ook bij benadering exponentieel
gestegen. In 1996 bedroeg het aantal voorgeschreven recepten voor
Rustical 42000 en in 1999 was dit aantal 157000. |
|
|
|
|
|
b. |
Toon door een berekening aan
dat het jaarlijkse groeipercentage voor het aantal recepten ongeveer
gelijk is aan 55%. |
|
|
|
|
|
c. |
Bereken met hoeveel procent
het gemiddeld aantal recepten per patiënt is toegenomen in de periode
1996 - 1999. Rond je antwoord af op een geheel getal. |
|
|
|
|
|
|
|
|
2. |
Examenvraagstuk
HAVO Wiskunde A, 2012
In Zuid-Engeland onderzoekt men sinds 1950 de lengte van
de bloeiperiode van paddenstoelen.
Na vele duizenden waarnemingen bij 315 verschillende paddenstoelsoorten
hebben Britse onderzoekers geconcludeerd dat er sinds 1980 een
duidelijke verandering van de gemiddelde lengte van de bloeiperiode
zichtbaar is. Zie de volgende figuur. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Van 1950 tot 1980 bleef de lengte van de bloeiperiode
ongeveer gelijk. Daarna is deze in de periode van 1980 tot 2005
toegenomen van 30 tot 83 dagen.
In deze opgave nemen we aan dat de lengte van de bloeiperiode sinds 1980
exponentieel toeneemt. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken met de gegevens van 1980 en 2005 het jaarlijkse
groeipercentage vanaf 1980 in twee decimalen nauwkeurig. |
|
|
|
|
|
Vanaf 1980 is de lengte van de bloeiperiode bij
benadering te beschrijven met de formule:
B =
30 •1,042t
Hierin is B
de lengte van de
bloeiperiode in dagen en t
de tijd in jaren vanaf
1980.
De lengte van de bloeiperiode is van 1980 tot 2005 ruimschoots
verdubbeld. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken in hoeveel jaar de
bloeiperiode twee keer zo lang wordt. |
|
|
|
|
|
Bij de lengte van de bloeiperiode, zoals die aangegeven
is in de bovenstaande figuur, kun je een toenamediagram tekenen. In de
figuur hieronder staan drie toenamediagrammen, waarvan er één goed past
bij de bloeiperiode tussen 1950 en 2005. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
c. |
Geef met een toelichting aan welk
toenamediagram het juiste is. |
|
|
|
|
|
3. |
Examenvraagstuk
HAVO Wiskunde A, 2012
Om een scan van de botten te maken, wordt een patiënt
ingespoten met de radioactieve stof Technetium-99m (Tc-99m). Tc-99m
heeft een halveringstijd van 6 uur. Dat wil zeggen dat telkens na 6 uur
de helft van de radioactieve stof verdwenen is. Deze halveringstijd is
lang genoeg om het medische onderzoek uit te voeren en kort genoeg om de
patiënt na het onderzoek niet in het ziekenhuis te hoeven houden. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken hoeveel procent van de radioactieve stof Tc-99m
24 uur na toediening nog in het lichaam van de patiënt aanwezig is. |
|
|
|
|
|
Vanwege de korte halveringstijd is het voor een
ziekenhuis onmogelijk om Tc-99m in voorraad te hebben. In het ziekenhuis
wordt hiervoor eenmaal per week een technetiumkoe afgeleverd. Zie
de foto.
Deze ‘koe’ is eigenlijk een container met Molybdeen-99 (Mo-99). Tc-99m
ontstaat bij het radioactieve verval van Mo-99, dat een veel langere
halveringstijd heeft. Uit de koe kan een week lang op elk gewenst moment
Tc-99m worden ‘gemolken’. Dit is voldoende voor vele tientallen
patiënten.
Een container wordt gevuld met Mo-99. Het exponentiële
radioactieve verval van Mo-99 is dusdanig dat na precies 7 dagen nog
17,3% van de stof over is.
Op grond van dit gegeven kun je vaststellen dat de hoeveelheid Mo-99
ieder uur met ongeveer 1,04% afneemt. |
|
|
|
|
|
b. |
Laat met een berekening zien dat
dit klopt. |
|
|
|
|
|
c. |
Bereken met behulp van de genoemde 1,04% na hoeveel uur
de hoeveelheid Mo-99 in de container gehalveerd is. |
|
|
|
|
4. |
Examenvraagstuk
HAVO Wiskunde B,
2013.
Olie is een belangrijke grondstof. In onderstaande
figuur is af te lezen hoeveel olie er wereldwijd in totaal is
verbruikt sinds er in 1859 voor het eerst een oliebron geslagen
werd. Zo valt bijvoorbeeld af te lezen dat het totaal van 1000
miljard vaten in de loop van 2002 gepasseerd werd. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
In de grafiek van deze figuur zijn vanaf 1948 de
perioden aangegeven waarin de totale hoeveelheid verbruikte olie
verdubbelde. Tussen 1948 en 1981 duurde het telkens ongeveer 11 jaar
tot de totale hoeveelheid verbruikte olie was verdubbeld. Dit
betekent dat tussen 1948 en 1981 de totale hoeveelheid verbruikte
olie bij benadering exponentieel groeide. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken het jaarlijkse groeipercentage dat hoort bij
een verdubbelingstijd van 11 jaar. Geef je antwoord in één decimaal
nauwkeurig. |
|
|
|
|
Vanaf 1981 groeide de totale hoeveelheid verbruikte
olie bij benadering nog steeds exponentieel, maar met een andere
groeifactor. In de grafiek is te zien dat de totale hoeveelheid
verbruikte olie verdubbelde van 500 miljard tot 1000 miljard vaten
in de periode van 1981 tot 2002. Een verdubbelingstijd van 21 jaar
komt overeen met een groei van ongeveer 3,4% per jaar. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken op algebraïsche wijze het jaar waarin
volgens dit exponentiële model de totale hoeveelheid verbruikte olie
de grens van 750 miljard vaten passeerde |
|
|
|
|
5. |
Bij het berekenen van verdubbelingstijden gebruikt men nog wel eens de
vuistregel p • D = 70.
Hierin is p het groeipercentage en D de
verdubbelingstijd.
Als het groeipercentage gelijk is aan p, en de
groeifactor is gelijk aan g dan geldt: p =
100g - 100 |
|
|
|
|
|
a. |
Toon dat aan. |
|
|
|
|
|
|
Voor de verdubbelingstijd D geldt:
D = ln2/lng |
|
|
|
|
|
b. |
Toon dat aan. |
|
|
|
|
|
|
c. |
Onderzoek voor welke waarden van g
de grootte van p • D tussen de 65 en de 75 ligt. |
|
|
|
|
6. |
Examenvraagstuk
HAVO Wiskunde B,
2013.
In de figuur hieronder is voor de periode 1993 - 2011 de
ontwikkeling van het wereldwijd door windmolens geleverde vermogen in
megawatt (MW) weergegeven. In deze periode is dit vermogen (bij
benadering) exponentieel gegroeid. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
In 1993 was het wereldwijd door windmolens geleverde
vermogen 2900 MW. In 2011 was dit 239000 MW. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken in één decimaal nauwkeurig het jaarlijkse
groeipercentage van het wereldwijd door windmolens geleverde vermogen
dat uit de gegevens volgt. |
|
|
|
|
|
b. |
Na 2011 wordt er een jaarlijkse groei van 22% van het
wereldwijd door windmolens geleverde vermogen verwacht. Bereken in welk jaar dit vermogen zal zijn verdubbeld
ten opzichte van het jaar 2011. |
|
|
|
|
|
|
7. |
Examenvraagstuk
HAVO Wiskunde B,
2017-II. |
|
|
|
|
|
De prijs van elektrische energie – gewoonlijk
elektriciteit
genoemd – stijgt niet elk jaar met
hetzelfde percentage.
In de tabel staan de groeipercentages ten opzichte van het
voorafgaande jaar voor de periode van 1997 tot en met 2006.
Uit de gegevens in de tabel volgt dat de prijs van
elektriciteit in 10 jaar tijd ongeveer is verdubbeld. |
jaar |
prijsstijging ten
opzichte van het
voorafgaande
jaar in gehele
procenten |
1996 |
|
1997 |
2 |
1998 |
1 |
1999 |
7 |
2000 |
14 |
2001 |
26 |
2002 |
3 |
2003 |
3 |
2004 |
5 |
2005 |
8 |
2006 |
6 |
|
|
|
|
|
a. |
Toon dit aan. |
|
|
|
|
Een verdubbeling in 10 jaar kan ook bereikt worden
door de prijs van elektriciteit jaarlijks met een vast percentage te
laten stijgen. |
|
|
|
|
b. |
Bereken op algebraïsche wijze dit percentage. Rond
je eindantwoord af op één decimaal. |
|
|
|
|
|
|
|
8. |
Examenvraagstuk
HAVO Wiskunde A,
2019-II. |
|
|
|
|
|
De kievit is een weidevogel. Het aantal kieviten in
Nederland neemt af. Dit komt onder andere door intensivering van de
landbouw en door uitbreiding van het stedelijk gebied.
We maken in deze opgave onderscheid tussen de aantallen broedende en
niet-broedende kieviten. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
In de periode 1990-2010 nam het aantal broedende
kieviten elk jaar met 3% af. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken met hoeveel procent het aantal broedende
kieviten in de periode 1990-2010 is afgenomen. Geef je antwoord in hele
procenten. |
|
|
|
|
|
Na 2010 nam het aantal broedende kieviten in Nederland
elk jaar met 5% af. Neem aan dat deze afname zo doorgaat. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken in welk jaar het aantal broedende kieviten voor
het eerst minder dan de helft zal zijn van het aantal in 2010. |
|
|
|
|
|
|
|
|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|