7. |
In de
laatste coronamaanden is het natuurlijk er interessant om te bekijken
hoe goed online lessen werken. Daarom krijgt een deelgroep van 23
eerstejaarsstudenten van de Hanzehogeschool over een periode van 12
weken alleen maar online lessen. De rest volgt "normale" lessen. Na die 12 weken behalen de "normale" studenten op het tentamen over de stof van deze periode een cijfer dat normaal verdeeld is met gemiddelde 6,6 en standaardafwijking 2,2. De online-studenten blijken gemiddeld een 6,0 te halen. |
||
a. | Mag daaruit geconcludeerd worden (met een significantieniveau van 5%) dat de online studenten significant slechter scoren? | ||
b. | Hoe groot zou de groep online-studenten moeten zijn als er bij een gemiddelde cijfer van 6,0 inderdaad geconcludeerd zou mogen worden dat de online studenten significant slechter scoren? (a = 0,05) | ||
8. |
Op de eerste hulp van een
ziekenhuis is het vrij druk. Het duurt gemiddeld 24,0 minuten voordat
je aan de beurt bent. Daarvan is de standaardafwijking 5,5 minuten. Daarom probeert men een nieuwe aanpak, waarbij binnenkomende mensen worden voorgesorteerd op leeftijd. Met deze nieuwe aanpak blijkt bij een test onder 75 mensen dat de gemiddelde tijd voordat je aan de beurt bent gelijk is aan 22,9 minuten. |
||
a. | Kan uit deze metingen met een significantieniveau van 5% worden geconcludeerd dat deze nieuwe aanpak beter is? | ||
b. | Hoe groot had de steekproef moeten zijn als er bij een gemeten gemiddelde wachttijd van 23,2 minuten wel geconcludeerd zou kunnen worden dat de wachttijd is afgenomen? (met α = 0,05) |
9. | Een pompoenenkweker kan een grote voorraad van
2000 pompoenen verkopen aan een veiling. Hij krijgt van de
veiling een bedrag per pompoen dat afhankelijk is van het
gewicht van de pompoen. Hoe zwaarder, des te meer geld. De veiling deelt aangeleverde pompoenen in drie categorieën in, en betaalt daarvoor het volgende: |
|||||||||
|
||||||||||
De kweker beweert dat het gewicht van zijn pompoenen normaal verdeeld is met een gemiddelde van 2,8 kg en een standaarddeviatie van 0,5 kg. De veilinginkoper vertrouwt de zaak niet en neemt een steekproef van 10 pompoenen uit de voorraad. Die wegen gemiddeld slechts 2,5 kg. Hij concludeert dat de pompoenen minder wegen. | |||
a. | Toon aan dat de veilinginkoper dat inderdaad bij een significantieniveau van 5% mag concluderen. | ||
De veilinginkoper stelt daarom voor
de kweker te betalen voor een voorraad met een gemiddelde van
2,5 kg en een standaarddeviatie van 0,5 kg. Maar de kweker beweert nu dat hij zich vergist heeft: het gemiddelde was inderdaad wél 2,8 kg maar de standaarddeviatie was 0,58 kg. |
|||
b. | Toon aan dat de inkoper die bewering aan de hand van zijn meting niet mag verwerpen. | ||
c. | Bereken hoeveel geld de kweker in beide gevallen voor zijn voorraad krijgt. Rond af op hele euro's | ||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |