|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|
|
De momentenstelling. |
|
|
|
|
Voor twee massa's M1
en M2 ontdekten we in de vorige les dat het zwaartepunt
van die twee op hun verbindingslijn ligt, en bovendien dat voor de
afstanden r1 en r2 tot dat
zwaartepunt geldt: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Laten we eens een
geval van twee puntmassa's op de x-as bekijken. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Een massa van 3 bij
x = 2 en een massa van 6 bij x = 9
Bekijk het totale moment van die twee massa's ten opzichte van de
oorsprong:
M = M1r1
+ M2r2 =
3 • 2 + 6 • 9
Als we alle massa samennemen in het zwaartepunt, dan is het totale
moment M = (3 + 6) • z waarbij z de
plaats (x- coördinaat) van het zwaartepunt is. Dus moet gelden:
3 • 2 + 6 • 9 = (3 + 6) • z geeft
60 = 9z dus z = 60/9
= 62/3 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Laten we niet teveel
focussen op die getallen.
Als de massa's m1 en m2 zijn,
en de plaatsen x1 en x2,
dan geldt volgens deze redenering: m1
• x1 + m2 • x2 =
z • (m1 + m2)En voor een
groter aantal massa's geldt precies dezelfde redenering: De som
van de afzonderlijke momenten is gelijk aan het moment van de
totale massa in het zwaartepunt. |
|
|
|
|
m1 • x1
+ m2 • x2 + m3
• x3 + .... = z • (m1
+ m2 + m3 + ...) = z
• M |
|
|
|
|
|
Daarbij is M de
totale massa.
En nu tweedimensionaal.
Daarvoor is het eerst van belang te beseffen dat de afstand r
loodrecht op de kracht F wordt gemeten: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Als er nou meerdere
massa's verdeeld zijn over het xy-vlak, en je wilt van die
massa's het zwaartepunt vinden, dan laat je gewoon eerst een kracht in
de y-richting werken. Voor al de r-waarden van de momenten
moet je dan de x-coördinaten van de massa's nemen, en je vindt op
die manier via de regel hierboven de x-coördinaat van het
zwaartepunt. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Daarna laat je een
kracht in de x-richting werken, en dan moet je voor alle r-waarden
in de momenten de y-coördinaten van de massa's nemen, en je vindt
op die manier de y-coördinaat van het zwaartepunt: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
samengevat:
m1 • x1 + m2 •
x2 + m3 • x3 +
.... = xz • (m1 + m2
+ m3 + ...) = xz • M
m1 • y1 + m2 •
y2 + m3 • y3 +
.... = yz • (m1 +
m2 + m3 + ...) = yz
• M
Maar wacht!
Dat kunnen we natuurlijk in één keer noteren door de bovenste
regel als de x-kentallen van een vector te zien en de onderste
regel als de y-kentallen. Dat geeft de zogenaamde momenten
stelling: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Daarin zijn die v's
de plaatsvectoren van de massa's, en is z de plaatsvector van het
zwaartepunt. |
|
|
|
|
|
|
|
|
OPGAVEN |
|
|
|
|
1. |
Een
massa van 12 bevindt zich in de oorsprong, een massa van 20
bevindt zich in punt (4, 2) en een massa van 8 bevindt zich
in punt (1, 8).
Bereken de coördinaten van het zwaartepunt. |
|
|
|
|
2. |
Een
massa van 10 bevindt zich in (2, 8) en een massa
van 25 bevindt zich in (6, 3) |
|
|
|
|
|
Een
derde massa bevindt zich op de y-as.
Hoe groot is die derde massa en waar op de y-as bevindt
die zich als het zwaartepunt van de drie massa's het punt
(41/4,
6) is? |
|
|
|
|
3. |
Bereken
van de volgende figuur de coördinaten van het zwaartepunt in
drie decimalen nauwkeurig (als de dichtheid overal even
groot is). |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
4. |
Examenvraagstuk VWO Wiskunde B, 2022-I |
|
|
|
|
|
Gegeven zijn
voor a > 0 de punten A(0, a), B(1, 0),
C(0, 1) en D( 1, 0).
Vierhoek ABCD is een vlieger. In de figuur hiernaast is de
vlieger getekend voor a = 2.
In de
hoekpunten van de vlieger bevinden zich puntmassa’s: |
|
|
- |
in punt A
met gewicht 2; |
|
- |
in zowel B
als D met gewicht 1; |
|
- |
in punt C
met gewicht a. |
|
|
|
|
|
In de linker
figuur hieronder zijn de vlieger, de puntmassa’s en het
zwaartepunt Z van de puntmassa’s getekend voor het geval a
=1.
In de rechterfiguur hieronder zijn de vlieger, de puntmassa’s
en het zwaartepunt Z getekend voor het geval a = 2.
Wanneer a groter wordt, verschuift het punt A(0, a)
over de y-as omhoog en neemt het gewicht in C toe. Ook
het zwaartepunt Z van de vier puntmassa’s verandert dan van
plaats. Wanneer a onbegrensd toeneemt, nadert het zwaartepunt
Z tot een vast punt P. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Bewijs dat de
y-coördinaat van dat punt P gelijk is aan 1. |
|
|
|
|
5. |
Er liggen twee kartonnen rechthoeken naast elkaar om samen
een L-vorm te maken. Zie de figuur. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Teken in de figuur hierboven de plaats van het zwaartepunt
als het materiaal overal even zwaar is |
|
|
|
|
|
We kiezen vervolgens de afmetingen als in onderstaande
figuur. Verder kiezen we de oorsprong linksonder. Zie
onderstaande figuur |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
b. |
Bereken de plaats van het zwaartepunt als het blauwe karton
drie keer zo zwaar is als het gele karton. |
|
|
|
|
6. |
Op een
cirkelvormig dienblad met straal 30 cm staan twee glazen
wijn en een glas bier.
Rechts zie je het bovenaanzicht van de twee glazen wijn.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Als het
middelpunt van het blad als oorsprong genomen wordt, staan
de wijnglazen met het middelpunt van hun voet in de punten
(15,0) en (-10, 8).
Een wijnglas weegt inclusief inhoud 200 gram en een
bierglas 300 gram
Waar moet het middelpunt van het bierglas komen te staan als
het zwaartepunt van het geheel precies in de oorsprong moet
liggen? |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|