|
|
|
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|
|
1. |
Peter is een
middelbare school leerling en heeft zijn komende wiskundetoets ruim van
te voren perfect geleerd!
Hij kent de stof voor 100% en haalt op een proeftoets die hij
maakt inderdaad een 10,0!!!
Maar twee dagen later doet hij nog een keer zo'n proeftoets en nu haalt
hij maar een 8,3!
Kennelijk kent hij nu nog maar 83% van de stof, en is hij de rest
vergeten (Neem aan dat het cijfer dat je haalt altijd precies het
percentage van de stof is dat je kent). |
|
Verdere tests de
volgende dagen leveren hem de tabel hiernaast.
Peter stelt de volgende formule op:
C(t) = 10 • 0,91t
(C = cijfer, t = tijd in dagen). |
dag |
cijfer |
0
2
4
6
8
10 |
10,0
8,3
6,9
5,7
4,7
3,9 |
|
|
|
|
|
a. |
Toon aan dat `vergeten` een
exponentieel proces is, en leg uit hoe je deze formule kunt afleiden. |
|
|
|
|
b. |
Hoeveel uur van tevoren moet
Peter de stof perfect kennen (100%) als hij op de toets een 7,5 wil
halen? |
|
|
c. |
Hij leert samen met
zijn vriendin Marion, die als zij stopt met leren elke dag 7% blijkt te
vergeten.
Als ze stoppen met leren kent Peter de stof voor 100%, en Marion voor
75%
Onderzoek hoe lang het zal duren totdat beiden evenveel van de stof
weten? |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
2. |
In de stille oceaan
liggen twee eilanden in de buurt van een, naar men denkt, uitgedoofde
vulkaan.
Op eiland A wonen nu 5000 mensen en op eiland B wonen nu 3000
mensen.
Eiland B ligt vlak naast de vulkaan. We bevinden ons nu in het jaar
1991. |
|
|
|
|
|
|
a. |
De bevolking van A groeit met een
verdubbelingstijd van 45 jaar. Bereken de jaarlijkse groei in procenten. |
|
|
|
|
|
|
b. |
De bevolking van B groeit met een factor
1,021 per jaar. Geef de formule die de bevolkingsgrootte van B geeft als
functie van de tijd t (met t = 0 in 1991) |
|
|
|
|
|
|
Dan gebeurt er in 2081 een
ramp: de vulkaan barst uit!
Eiland A blijft gespaard, maar op eiland B komt 30% van de bevolking om
het leven. Na de uitbarsting gaat de groei op eiland B weer gewoon door
als voorheen. |
|
|
|
|
|
|
c. |
Welk van beide eilanden heeft in 2136 de
meeste inwoners? |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
3. |
Een konijnenliefhebber houdt
een groot aantal konijnen en merkt dat het er door de jaren heen steeds
meer worden.
Er blijkt te gelden: N(t) = 20 • 1,4t
N is het aantal konijnen, t het aantal jaren met t
= 0 op 1 januari 1992.
Je mag in deze opgave aannemen dat het aantal konijnen niet een geheel
getal hoeft te zijn. |
|
|
|
|
|
|
a. |
Hoeveel konijnen komen er de eerste 5 jaar
gemiddeld per jaar bij? |
|
|
|
|
|
|
Het konijnenvoer
wordt elk jaar 5% duurder. 1 januari 1992 kostte het
€10,- per kilo. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Geef een formule voor de prijs P per kilo als functie van het aantal
jaren t. |
|
|
|
|
|
|
c. |
In hoeveel jaar zal de prijs
vertienvoudigen? |
|
|
|
|
|
|
d. |
Elk konijn eet per jaar 10 kg voer.
Geef een formule voor de totale kosten (K) die de konijnenliefhebber per
jaar aan voer kwijt is.
Leg duidelijk uit hoe je deze formule kunt opstellen uit de formules
voor P en N, en wat de groeifactor van K wordt. |
|
|
|
|
|
4. |
Het afbreken van alcohol in
het bloed gebeurt met een halveringstijd van 50 minuten.
Dat geeft een groeifactor van g = 0,9862 per minuut |
|
|
|
|
|
|
a. |
Toon dat aan. |
|
|
|
|
|
|
|
|
In een glas bier zit 10 ml
alcohol. Neem voor het gemak aan dat het drinken van bier geen tijd kost
(dus in één teug het hele glas leeg) |
|
|
|
|
|
|
b. |
Derk Gesink neemt om 20.00 uur een glas
bier. Derk is een nette jongen die één glas per avond meer dan genoeg
vindt.
Hoe laat zit er nog 2 ml alcohol in zijn bloed? |
|
|
|
|
|
|
c. |
Inge Welbergen is een heel ander type. Ook
zij drinkt om 20.00 uur haar eerste glas, maar ze drinkt door. Elk half
uur neemt ze weer een glas.
Hoeveel ml. alcohol zit er om 21.40 in haar bloed? |
|
|
|
|
|
|
d. |
Richard Roggeveld pakt het weer heel
anders aan: hij bestelt om 22.00 uur in één keer een heel blad vol
bier en drinkt dat helemaal in één teug op!
Daarna zit hij de rest van de avond wat bleek in een hoekje.
De volgende morgen om 8.00 uur blijkt er nog steeds ongeveer 0,03 ml.
alcohol in zijn bloed te zitten.
Hoeveel glazen bier stonden er op het blad? |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
5. |
Een kalmeringsmiddel heeft als
bijwerking dat het denkvermogen negatief wordt beïnvloed. Die negatieve
bijwerking is er niet als er 5 mg of minder van de stof in het lichaam
actief is.
Eén tablet bevat 15 mg, maar het lichaam breekt deze stof af. |
|
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de groeifactor van dit proces als
na 10 uur nog maar de helft over is. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Iemand heeft donderdagochtend om 10.00 uur
een proefwerk Wiskunde. Tegen de zenuwen neemt hij een tablet in. Op welk
tijdstip kan hij dat uiterlijk doen als zijn denkvermogen tijdens het
proefwerk niet nadelig beïnvloed mag worden? |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
6. |
De dikte van de ozonlaag neemt
de laatste tijd onrustbarend af, vooral door het gebruik van drijfgassen
in spuitbussen. Metingen leverden de volgende tabel: |
|
|
|
|
|
|
jaar |
dikte in m |
1980
1981
1982
1983 |
1486
1441
1398
1356 |
|
|
jaar |
dikte in m |
1984
1985
1986
1987 |
1316
1276
1238
1201 |
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Bewijs dat deze afname exponentieel is en
geef een formule voor de dikte (D) als functie van de tijd t (in
jaren met t = 0 in 1980) |
|
|
|
|
|
|
b. |
In hoeveel tijd halveert de dikte van de
ozonlaag? |
|
|
|
|
|
|
Ozon is nuttig omdat het de
schadelijke UV-straling van de zon absorbeert.
Het blijkt dat elke meter dikte 0,01% van de er op vallende straling
tegenhoudt. |
|
|
|
|
|
|
c. |
Bereken in welk jaar er voor het eerst
minder dan 5% van de UV-straling van de zon zal worden geabsorbeerd. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
7. |
Een nogal wiskundig
echtpaar gaat bevallen van een baby. Ze houden nauwkeurig tijdens de
zwangerschap het gewicht van het embryo in de gaten, en vinden tussen de
10e en de 20e week de stippen in de grafiek
hiernaast.
Het valt hen op dat het gewicht in deze periode bijna exponentieel
verloopt. De exponentiële rode grafiek hiernaast past goed bij de
gevonden meetwaarden.
Het lijkt erop dat die grafiek precies door het eerste en laatste
meetpunt gaat.
Na 10 weken was het gewicht 3,8 gram, en na 20 weken was het 298 gram. |
|
|
Stel een formule op van de exponentiële grafiek die precies door deze
twee meetpunten gaat. |
|
|
|
|
|
8. |
Examenopgave.
In een laboratorium onderzoekt
men een aantal exemplaren van een levend organisme. Elk exemplaar
bevindt zich in toestand A (de ontwikkelingsfase) of in toestand B (de
voortplantingsfase) en elk van deze fasen duurt ongeveer 4 uur, tenzij
het exemplaar voortijdig dood gaat.
Bij een onderzoek naar 175 exemplaren kwam men tot het volgende
resultaat:
Van de 99 exemplaren in toestand A waren er na 4 uren 20 doodgegaan; de andere 79 waren overgegaan naar toestand B. Van de
76 exemplaren in toestand B waren er na 4 uren geen meer over; ze hadden
intussen wel 118 nakomelingen in toestand A voortgebracht.
Neem aan dat het voortplantings- en sterfpatroon van dit organisme
constant zo doorgaat. |
|
|
|
|
|
|
a. |
Bereken het aantal exemplaren in de
toestanden A en B na 8 uren. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Toon aan dat voor het totale aantal
exemplaren de groeifactor per 8 uren in twee decimalen nauwkeurig gelijk
is aan 1,24. |
|
|
|
|
|
|
Neem in het volgende aan dat
de groeifactor per 8 uren precies gelijk is aan 1,24.
In het kweekbedrijf van de organismen wordt een populatie van 100
exemplaren aangehouden. Elk etmaal stuurt men zoveel exemplaren naar het
laboratorium voor experimenten dat men er weer 100 overhoudt voor de
kweek. |
|
|
|
|
|
|
c. |
Bereken het aantal exemplaren dat zo
gemiddeld per etmaal voor onderzoek beschikbaar komt. |
|
|
|
|
|
|
Een onderzoeker beschikt over
een populatie van 60 exemplaren, maar hij heeft er 200 nodig. Hij
besluit met zijn experiment te wachten tot zijn populatie groot genoeg
is. |
|
|
|
|
|
|
d. |
Bereken hoeveel uren hij zal moeten
wachten. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
9. |
Bloed lijkt onder water groen.
Echt waar!!
Hoe komt dat?
In lucht kaatst bloed vooral rood licht terug, en een klein beetje
groen. Onder water gebeurt dat ook, maar het rode licht wordt door water
veel sterker geabsorbeerd dan het groene. Wat ons oog bereikt is vooral
het groene licht.
Stel dat elke meter water van rood licht 30% absorbeert en van groen
licht 20%
In "gewoon" licht zijn alle kleuren even sterk vertegenwoordigd.
Stel verder dat bloed van het rode licht 90% weerkaatst en van het
groene 40%
Vanaf welke afstand onder water zal bloed er dan meer groen dan rood
gaan uitzien? |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
10. |
GHB is een vreemd goedje...
GHB is de afkorting voor gamma-hydroxybutyraat. Het wordt ook wel (ten
onrechte) liquid XTC genoemd. Met XTC heeft GHB echter niets te maken.
GHB is een stof die van nature voorkomt in het lichaam, met name in de
hersenen.
Een vol buisje GHB bevat 5 ml. De concentratie van de vloeistof varieert
tussen de 450 en 700 mg/ml. De vloeistof wordt meestal toegevoegd aan
frisdrank, vruchtensap of water en daarna opgedronken. Neem nooit meer
dan 2,5 ml (half buisje), want een hoeveelheid van 2 gram GHB kan al een
overdosis zijn, en ervoor zorgen dat je helemaal "out" gaat.
Je lichaam breekt GHB gelukkig ook weer af.
De effecten van één zo'n dosis houden ongeveer anderhalf uur aan. Na 6
uur zijn er geen sporen van GHB meer terug te vinden in het lichaam.
Neem aan dat je lichaam elk uur 60% van het in je bloed aanwezige GHB
afbreekt. |
|
|
|
|
|
|
a. |
Toon aan dat er dan na 6 uur bij
iemand die een half buisje heeft ingenomen,
afhankelijk van de concentratie van de vloeistof, nog ongeveer tussen de
4,6 en de 7,2 mg GBH in je lichaam aanwezig is. |
|
|
|
|
|
|
Je merkt dat de GHB raakt
uitgewerkt bij minder dan 500 mg in je bloed. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bij welke beginconcentratie zal
dat na ongeveer 80 minuten na inname van een half buisje het geval zijn? |
|
|
|
|
|
|
Als je een half buisje GHB hebt
genomen en na 1,5 uur van plan bent een tweede dosis te nemen, omdat het
al een tijdje uitgewerkt raakt, dan raadt men aan
als tweede dosis nooit meer dan 1,25 ml bij te nemen. |
|
|
|
|
|
|
c. |
Laat zien dat er bij hoge
concentraties anders meer dan 2 gram GHB in je lichaam zou kunnen komen. |
|
|
|
|
|
|
d. |
Als je op een gegeven moment
inderdaad nog 500 mg in je bloed hebt, en je neemt inderdaad verstandig
1,25 ml
bij, hoe lang zal het dan duren voordat je merkt dat ook die
uitgewerkt raakt als het weer hoge concentratie GHB is? |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
11. |
Er zijn vele soorten glas te
krijgen. Getint glas is glas "met een kleurtje" en dat laat minder licht
door dan gewoon glas.
Een firma verkoopt 5 soorten getint glas, genaamd G1, G2, G2, G4 en G5.
Die soorten glas absorberen per millimeter dikte 1%, 2%, 3%, 4% en 5%
van het licht (en laten dus 99%, 98%, 97%, 96% en 95% door)
Al deze vijf soorten zijn te krijgen in de standaarddiktes 10, 12, 15,
19 en 24 millimeter.
Ik ben op zoek naar een raam dat minstens 50% van het licht doorlaat.
Uit welke combinaties van diktes/soorten glas kan ik dan kiezen? |
|
|
|
|
|
12. |
Hieronder zie je een bundel grafieken. Elke grafiek laat de groei van
een kapitaal van €10000,- zien bij een bepaald rentepercentage. Op de
verticale as is een logaritmische schaalverdeling gebruikt. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Lees af na hoeveel jaar het
kapitaal verdubbeld is bij een percentage van 8%.
Geef ook een exacte berekening van deze verdubbelingstijd. |
|
|
|
|
|
|
Ik
beleg €10000 gedurende 10 jaar, maar de eerste 5 jaar haal ik een
rendement van 6% (per jaar) en de tweede 5 jaar een rendement van 20%
(per jaar). |
|
|
|
|
|
|
b. |
Geef in de figuur de groei
van mijn kapitaal aan. |
|
|
|
|
|
|
c. |
Bereken mijn eindkapitaal. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
13. |
Het
bedrijf Telfort heeft bijgehouden hoeveel mobieltjes er in een bepaald
jaar onder haar klanten aanwezig waren, en ook hoeveel gesprekken er met
in dat jaar met die mobieltjes gevoerd werden. Dat leverde de volgende
tabel: |
|
|
|
|
|
|
jaar |
aantal mobieltjes |
aantal gesprekken |
1985
1990
1995
2000 |
240
709
2095
6191 |
6022
20270
68225
229627 |
|
|
|
|
|
|
|
Men
ontdekte dat voor het aantal mobieltjes (M) de volgende formule geldt: M(t)
= 240 • 1,242t
Daarin is t de tijd in jaren met t
= 0 voor 1985. |
|
|
|
|
|
|
a. |
Laat duidelijk
zien hoe je het getal 1,242 uit de formule met behulp van de tabel zou
kunnen berekenen. Leg eerst duidelijk uit hoe uit de tabel volgt dat de
groei van het aantal mobieltjes exponentieel is. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bereken de
verdubbelingstijd van het aantal mobieltjes |
|
|
|
|
|
|
Ook
voor het aantal gesprekken (G) heeft men een formule afgeleid, namelijk:
G(M)
= 13 • M1,12 |
|
|
|
|
|
|
c. |
Hoe kun je aan deze formule zonder berekeningen te maken zien dat het
aantal gesprekken per mobieltje toeneemt? |
|
|
|
|
|
|
d. |
In welk jaar zal het aantal gesprekken voor het eerst meer dan 10
miljoen zijn? Geef een exacte berekening. |
|
|
|
|
|
|
e. |
Iemand
leidt de volgende formule af:
G
≈ 6022 • 1,275t
Leg duidelijk uit hoe deze
formule is af te leiden uit beide bovenstaande formules |
|
|
|
|
|
14. |
Kees
gaat bij een nieuw bedrijf werken met een bepaald beginsalaris. Elk jaar
zal dat salaris met een vast bedrag verhoogd worden. Na 5 jaar werken
zal hij €1600 verdienen en na 10 jaar werken €2200,- |
|
|
|
|
|
|
a. |
Geef een formule
voor zijn salaris (S) als functie van zijn aantal dienstjaren (t) |
|
|
|
|
|
|
Zijn vriendin Carla begint
tegelijkertijd bij een ander bedrijf te werken.
Voor haar salaris zal gelden: C(t) = 700 • 1,12t |
|
|
|
|
b. |
Bereken
wanneer Carla €3000 zal
verdienen. |
|
|
|
|
|
|
c. |
Bepaal wanneer
Kees en Carla ongeveer evenveel zullen verdienen. |
|
|
|
|
|
|
d. |
Na 20 jaar zal
Carla meer verdienen dan Kees. Bereken hoeveel opslag Kees elk jaar had
moeten krijgen om na 20 jaar evenveel als Carla te verdienen. |
|
|
|
|
|
|
e. |
Na 5 jaar
verdient Kees meer dan Carla. Bereken hoeveel procent opslag Carla per
jaar had moeten krijgen om na 5 jaar evenveel als Kees te verdienen. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
15. |
Gegeven
is vierkant ABCD met zijden 8 cm. In dit vierkant wordt een kleiner
vierkant PQRS getekend zodat AP = BQ = CR = DS = 1/4
• AB
Op dezelfde manier wordt in PQRS wéér een kleiner vierkant getekend.
De hoekpunten van een nieuw vierkant liggen steeds op een kwart van de
zijden van het vorige vierkant.
Dit proces wordt voortdurend herhaald en levert de figuur hiernaast op.
Te beginnen bij ABCD nummeren we de vierkanten 1, 2, 3 enz. |
|
|
|
|
|
a. |
Leg duidelijk uit
waarom de oppervlakte O van vierkant nummer n in cm2
voldoet
aan
O(n) = 64 • 0,625n |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bereken voor
welke n de oppervlakte van vierkant n voor het eerst
kleiner is dan 1 mm2 |
|
|
|
|
|
|
c. |
Iemand anders
voert het zelfde proces uit, maar begint met een groter vierkant dan
ABCD. Vierkantje nummer 25 heeft bij hem zijden van 1 mm. Bereken hoe
groot zijn oorspronkelijke vierkant was. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
16. |
De bank Icesave uit IJsland
maakte gebruik van een vreemde spaarvorm om klanten aan te moedigen hun
geld langer op de bank te zetten. Over het eerste jaar gaf men 1% rente,
over het tweede jaar 2%, over het derde jaar 3% enz. Elk jaar dus
een procent meer. |
|
|
|
|
|
|
Met hoeveel procent per jaar komt
dat overeen als je een bedrag voor 6 jaar op de bank wilt zetten? |
|
|
|
|
|
|
|
|
17. |
Kijk eens naar de volgende rij
figuurtjes, daar zit een mooie regelmaat in: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Wat van figuur 1 naar 2 gebeurt,
dat gebeurt overal! Je vindt steeds de volgende figuur door elke
lijnstuk van de vorige te vervangen door 5 nieuwe lijnstukjes zoals in
figuur 2 voor het eerst is gebeurd.
Als je alsmaar zo doorgaat krijg je steeds gecompliceerdere vorm, en die
heet een fractal. |
|
|
|
|
|
|
a. |
Geef een formule voor het aantal
lijnstukjes A(n) in figuur nummer n en bereken wanneer dat
voor het eerst meer dan 1 miljard zal zijn. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Neem aan dat het eerste lijnstuk
een lengte van 12 cm heeft.
Geef een formule voor de totale lengte L(n) van alle
lijnstukjes van figuur nummer n en bereken wanneer de totale
lengte voor het eerst meer dan 10 km zal zijn |
|
|
|
|
|
18. |
examenvraagstuk HAVO wiskunde
A, 2004. |
|
|
|
|
|
|
Nederland is een echt spaarland. Jaarlijks
worden er miljarden euro's gestort op spaarrekeningen. Er zijn
verschillende soorten spaarrekeningen. In deze opgave bekijken we er drie:
de groeirekening, de depositorekening en de renteklimrekening.
We storten op elk van de drie spaarrekeningen ene bedrag van 10 000 euro
dat voor een periode van 10 jaar op de spaarrekening blijft staan.
Groeirekening.
De groeirekening is de bekendste soort. Het
rentepercentage op deze rekening is 3,5% per jaar. Het is een 'rente-op-rente' rekening: na een jaar wordt de rente bijgeschreven op de rekening, zodat
het volgende jaar rente wordt berekend over een hoger bedrag, enzovoort.
Na elk jaar wordt het bedrag op de rekening dus hoger. Het bedrag G
dat na t jaar op de groeirekening staat kun je berekenen met de
formule: G = 10000 • 1,035t
Het bedrag op de groeirekening is na 10 jaar nog niet
verdubbeld. Maar als je de rekening nog langer laat doorlopen, komt er een
jaar dat het bedrag op de rekening voor het eerst twee keer zo hoog is
geworden. Het bedrag is dan zelfs nog iets hoger dan 20 000 euro
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Bereken na hoeveel jaar dat is. |
|
|
|
|
|
|
Depositorekening.
De depositorekening is een spaarrekening met een rentepercentage van 4,0%
per jaar. De rente over elk jaar is 400 euro. Dat bedrag wordt steeds
bijgeschreven op een aparte betaalrekening. Op de betaalrekening krijg je
geen rente zodat het bedrag op de betaalrekening lineair toeneemt.
Een rente van 4,0% lijkt gunstiger dan een rente van 3,5%. Toch heb
je na 10 jaar bij de depositorekening in totaal minder rente gekregen dan
bij de groeirekening. Een bank introduceert een nieuwe depositorekening
die in tien jaar evenveel rente oplevert als de groeirekening. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bereken het rentepercentage per jaar van die
nieuwe depositorekening. Geef je antwoord in één decimaal. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
19. |
Examenvraagstuk
HAVO wiskunde A, 2005 |
|
|
|
|
|
|
Kernenergie levert weinig afval op, maar het is
wel afval dat speciale aandacht vereist. Het is namelijk
radioactief en het blijft nog tientallen jaren warmte afgeven. In
2003 is in Zeeland een gebouw geopend waar de komende 100 jaar
kernafval zal worden opgeslagen. Het gebouw heet HABOG,
Hoogradioactief Afval Behandelings- en Opslag Gebouw. In het HABOG
wordt het afval van de kerncentrale van Borssele opgeslagen. Over
100 jaar zijn de radioactiviteit en de warmte van het afval zo
veel afgenomen dat het afval op een andere plaats kan worden
opgeslagen.
Het afval uit Borssele bestaat jaarlijks uit zes gasblokken met
hoogradioactief afval. In het begin geeft zo'n blok evenveel
warmte af als een kachel van 1800 Watt.
Na 100 jaar is de warmte-afgifte verminderd tot die van drie
gloeilampen, ofwel 180 Watt
De warmteafgifte neemt exponentieel af. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Bereken het percentage waarmee de
warmteafgifte per jaar afneemt. Rond je antwoord af op 2 decimalen. |
|
|
|
|
|
|
Het gebouw is knaloranje geverfd.
In grote groene letters zijn er beroemde formules van Einstein en Planck
op aangebracht (zie foto). Elke tien jaar wordt het gebouw opnieuw
geverfd, telkens in een iets lichtere tint om de afname van de
warmteafgifte mee aan te geven.
Je mag er in de rest van deze opgave van uitgaan dat de warmteafgifte met
2,3% per jaar afneemt. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bereken het percentage waarmee de
warmteafgifte in een periode van tien jaar afneemt. Rond je antwoord af op
één decimaal. |
|
|
|
|
|
|
c. |
Bereken na hoeveel jaar de warmteafgifte nog
maar de helft is van de oorspronkelijke hoeveelheid. Rond je antwoord af
op één decimaal. |
|
|
|
|
|
20. |
Examenvraagstuk
HAVO wiskunde B, 2003 Een huisarts schrijft een patiënt een
geneesmiddel voor. De patiënt moet dat geneesmiddel enkele weken
achtereen gebruiken. Hij neemt één keer per week op maandagochtend één
tablet van 500 mg van het medicijn in. De hoeveelheid medicijn in zijn
bloed neemt exponentieel af. Na precies één week is nog 30% van de
oorspronkelijke hoeveelheid medicijn aanwezig in zijn lichaam.
Uit de gegevens is te berekenen dat de groeifactor per 24 uur
ongeveer 0,842 is. |
|
|
|
|
|
|
a. |
Schrijf deze berekening op. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bereken in hoeveel tijd 40% van
het toegediende medicijn in zijn lichaam wordt afgebroken. Rond je
antwoord af op een geheel aantal uren. |
|
|
|
|
|
|
De patiënt neemt elke week een
nieuwe tablet van 500 mg in. We nemen aan dat hij dat steeds na precies
een week doet. De hoeveelheid medicijn in zijn lichaam neemt na inname
weer exponentieel af met groeifactor 0,842 per 24 uur.
M(t) is de hoeveelheid medicijn in mg in zijn lichaam, t
dagen nadat de eerste tablet is ingenomen. In de figuur hieronder is de
grafiek van M als functie van t getekend van t = 0 tot
t = 9. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
c. |
Bereken de hoeveelheid medicijn
in het lichaam op tijdstip t = 10. Rond je antwoord af op een
geheel aantal milligrammen. |
|
|
|
|
|
|
d. |
Schets in de figuur hierboven de
grafiek van M van t = 9 tot net na de inname van de tablet op dag 21.
Bereken hiervoor de maximale en minimale waarden van de hoeveelheid
medicijn in het lichaam die wekelijks worden bereikt. |
|
|
|
|
|
21. |
Het aantal leden van een sportbond is de
laatste eeuw exponentieel toegenomen. In 1900 waren er nog slechts 2500
leden, maar elk jaar is er een groei van 2% geweest.
De contributie die die leden moesten betalen is echter óók
exponentieel gestegen. In 1900 was de contributie gelijk aan
(omgerekend) € 23,- en die is elk jaar 3% toegenomen.
Toon aan dat de totale hoeveelheid contributie die de penningmeester van
de bond in een jaar binnenkrijgt óók een exponentiële functie is, en
geef daarvan de beginwaarde en de groeifactor. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
22. |
Examenvraagstuk
HAVO wiskunde A, 2011 Wanneer een werkwoord bij de vervoeging
verandering van klinkers (a, e, i, …) vertoont, spreken we van een
onregelmatig werkwoord. Een voorbeeld hiervan is het werkwoord
lopen, dat wordt vervoegd als lopen — liep — gelopen. Als dat
niet zo is heet het werkwoord regelmatig.
Veel werkwoorden die tegenwoordig regelmatig zijn, waren vroeger
onregelmatig. Onregelmatige werkwoorden hebben namelijk de neiging in de
loop der tijd regelmatig te worden.
Wetenschappers turfden het aantal onregelmatige Engelse werkwoorden
in drie verschillende perioden.
Van de 177 onregelmatige werkwoorden in het Oudengels (800 na Christus)
waren er in het Middelengels (1200 na Christus) 145 nog steeds
onregelmatig, en in het moderne Engels (2000 na Christus) nog maar 98.
Er geldt bij benadering dat het aantal Engelse onregelmatige werkwoorden
daalt volgens een exponentieel verband. |
|
|
|
|
|
|
a. |
Bereken met behulp van de bovenstaande
gegevens het afnamepercentage per 100 jaar. |
|
|
|
|
|
|
In werkelijkheid zijn er natuurlijk meer
onregelmatige werkwoorden dan alleen die werkwoorden van het onderzoek.
We nemen aan dat bij benadering het volgende verband tussen het totaal
aantal Engelse onregelmatige
werkwoorden W en het jaartal t geldt: W = 432 •
0,9995t |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bereken met behulp van dit verband in welk
jaar het aantal Engelse onregelmatige werkwoorden nog maar 80 zal zijn. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
23. |
Examenvraagstuk
VWO wiskunde A, 2012
Jongeren hebben op hun 12e verjaardag een woordenschat van
gemiddeld 17000.
Na de 12e verjaardag gaat de woordenschat onder jongeren behoorlijk
variëren:
Bij het bereiken van de leeftijd van 21 jaar varieert deze van 45000 tot
150000.
Bij sommige jongeren spreken we van een hoge
woordenschat. Bij hen groeit de woordenschat exponentieel tot gemiddeld
150000 wanneer de leeftijd van 21 jaar bereikt wordt. Hiervoor is de
volgende formule opgesteld:
Wh =
17000 • 1,27t
Hierbij is t
de tijd in jaren met
t =
0
op de 12e verjaardag. |
|
|
|
|
|
|
a. |
In deze formule is de jaarlijkse groeifactor afgerond op twee decimalen. Bereken deze groeifactor in drie
decimalen nauwkeurig. |
|
|
|
|
|
|
Bij andere jongeren spreken we van een lage
woordenschat. Bij deze jongeren groeit de woordenschat lineair tot
gemiddeld 45000 op hun 21e verjaardag.
Hiervoor geldt de volgende formule:
Wl
=
at
+
b
Hierbij is
t
de tijd in jaren met
t =
0
op de 12e verjaardag.
Ga ook hierbij uit van een woordenschat van 17000 op de 12e verjaardag.
Met behulp van de formule
Wl
=
at +
b
kan de woordenschat die jongeren
met een lage woordenschat op hun 18e verjaardag hebben, berekend worden.
Vervolgens kan met behulp van de formule Wh = 17000 • 1,27t
worden berekend hoeveel maanden eerder jongeren met een hoge
woordenschat deze zelfde woordenschat zullen hebben. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bereken dit aantal maanden. |
|
|
|
|
|
|
c. |
In de praktijk gebruikt men graag formules waar de
werkelijke leeftijd in voorkomt. Voor jongeren met een hoge woordenschat
geldt de formule Wh = 17000 • 1,27t
(met t =
0
op de 12e verjaardag).
Schrijf deze in de vorm Wh = B •
gL
, waarbij
L
de werkelijke leeftijd is. Rond
b
af op tientallen. |
|
|
|
|
|
24. |
examenvraagstuk HAVO wiskunde
A, 2013.
Paracetamol is een veelgebruikte pijnstiller, die in
tabletvorm te koop is.
Voor volwassenen zijn er tabletten die 500 mg paracetamol bevatten.
Op de bijsluiter staat onder andere het volgende vermeld. |
|
|
|
|
|
|
Dosering
Volwassenen: één of twee tabletten van 500
mg per keer, maximaal zes tabletten per 24 uur.
Aanwijzingen voor het gebruik
De tabletten moeten met een ruime
hoeveelheid water ingenomen worden. Het
toedieningsinterval moet minstens 4 uur
bedragen. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Na het innemen van een tablet wordt de 500 mg
paracetamol beetje bij beetje in het bloed
opgenomen. Tien minuten na het
innemen van een tablet is de helft van de paracetamol opgenomen in
het bloed. Ook daarna wordt
iedere tien minuten de helft van de paracetamol die nog in maag en
darmen zit, opgenomen in het bloed.
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Een volwassene neemt om 9.00 uur één tablet van 500 mg in.
Laat met een berekening zien dat na één uur ongeveer
492 mg paracetamol in het bloed is opgenomen. |
|
|
|
|
|
|
De laatste 8 mg paracetamol in maag en darmen wordt
niet in het bloed opgenomen. Na ongeveer een uur begint de hoeveelheid paracetamol in het bloed door
afbraak in de lever weer af te nemen.
Hierbij past de volgende formule: P =
492 • 0,84(t - 1)
, met t ≥ 1
Hierin is P de hoeveelheid paracetamol in het
bloed in mg en t de tijd in uren nadat de tablet is
ingenomen.
Het pijnstillend effect is merkbaar zolang de
hoeveelheid paracetamol in het bloed meer is dan 200 mg
|
|
|
|
|
|
|
b. |
Een volwassene neemt om 9:00 uur een tablet
Bereken op welk moment de tablet is uitgewerkt. Geef je antwoord in uren
en minuten nauwkeurig. |
|
|
|
|
|
|
Een volwassene heeft veel last van pijn en neemt
volgens het voorschrift elke vier uur een tablet in. In de figuur
kun je voor een periode van 12 uur per tablet de hoeveelheid
paracetamol aflezen die op een bepaald moment in het bloed opgenomen
is. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
c. |
Teken in de figuur op de uitwerkbijlage de grafiek
van de totale hoeveelheid paracetamol in het bloed. |
|
|
|
|
|
|
Bij flinke pijn mag een volwassene twee tabletten
tegelijk innemen in plaats van één. Ook als er twee tabletten
tegelijk ingenomen worden, geldt dat na ongeveer een uur de meeste
paracetamol in het bloed opgenomen is. Het lichaam breekt de
hoeveelheid paracetamol in het bloed wel wat langzamer af: iedere
minuut wordt de hoeveelheid paracetamol in het bloed 0,2% minder. |
|
|
|
|
|
|
d. |
Bereken met hoeveel procent de hoeveelheid
paracetamol in het bloed per uur afneemt. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
25. |
De intensiteit van
radioactieve straling neemt af bij het passeren van een absorberende
laag. Die afname is afhankelijk van het materiaal en de dikte van de
laag en de intensiteit van de straling. Intensiteit van straling wordt
uitgedrukt in de eenheid Curie.
Als I(x) de intensiteit is na het passeren van de absorberende
laag van x (mm) dan blijkt te gelden: I(x) =
I0 •
gx
I0 is de intensiteit vooraf en g is een constante die afhangt
van het soort materiaal. Staal heeft g = 0,986. |
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Als een bepaalde
hoeveelheid straling op een stalen plaat van 2 cm dik valt, dan is de
straling die er nog doorheen komt gelijk aan 6 Curie. Hoe groot was de
intensiteit vóóraf? |
|
|
|
|
|
|
b. |
Een laag beton heeft
g = 0,993 en blijkt 80% van de straling tegen te houden. Bereken
hoe dik de laag is. |
|
|
|
|
|
|
Hieronder zie je
voor een aantal materialen de intensiteit tegen de dikte uitgezet. Zoals
je ziet is de beginintensiteit steeds gelijk genomen aan 100. Op de y-as
is gebruikt gemaakt van een logaritmische schaalverdeling. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
c. |
Bepaal de factor
g voor ijzer zo nauwkeurig mogelijk. |
|
|
|
|
|
|
d. |
Een radioactief
preparaat met een strekte van 100 Curie is opgeslagen in een bunker die
bestaat uit eerst 10 cm beton (g = 0,993) daarna 10 cm
staal (g = 0,986) en tenslotte nog een s 10 cm beton.
Bepaal met bovenstaande grafiek hoeveel straling er nog uit deze bunker
ontsnapt. |
|
|
|
|
|
|
e. |
Geef een berekening van je
antwoord op vraag d) |
|
|
|
|
|
|
|
26. |
Examenvraagstuk
HAVO wiskunde A, 2016-I |
|
|
|
|
|
|
Een Gammacell is een apparaat dat onder andere
gebruikt wordt bij onderzoek naar de bederfelijkheid van voedsel. De
Gammacell is een stalen kast waarin zich de radioactieve stof cesium
bevindt. Zie de foto.
De hoeveelheid radioactieve straling van cesium neemt jaarlijks met
een vast percentage af en is na ongeveer 30 jaar gehalveerd. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken met hoeveel procent de hoeveelheid
radioactieve straling per jaar afneemt. |
|
|
|
|
De tijd waarin de hoeveelheid straling tot de helft
is afgenomen, wordt de halveringstijd genoemd. |
|
Soms wordt de volgende vuistregel gebruikt:
'Na tien keer de halveringstijd is het radioactieve materiaal zijn
straling kwijt.'
Volgens deze vuistregel zou cesium dus na 300 jaar zijn straling
kwijt zijn.
Dat is niet helemaal juist. Er is nog een klein beetje van de
beginstraling over. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bereken hoeveel procent van de
beginstraling er na 300 jaar nog over is. |
|
|
|
|
|
|
Bij het bedrijf Covra in Borssele wordt radioactief
afval verwerkt en opgeslagen. Bij dit bedrijf is een afgedankte
Gammacell binnengekomen.
Het bedrijf moet ervoor zorgen dat er heel weinig straling vrijkomt
wanneer de Gammacell wordt opgeslagen.
De stalen wand van de Gammacell laat 8% van de
straling door die het cesium op het moment van binnenkomst heeft.
Omdat dat te veel is, wordt de hele Gammacell ingepakt in beton. Van
de straling die door het staal heen komt, wordt een percentage P
door het beton doorgelaten. Dit percentage hangt af van de dikte
van het beton.
Er geldt de formule: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Hierin is d de
dikte van het beton in cm.
Het bedrijf moet de dikte van het beton zo kiezen,
dat het staal en het beton samen 5% van de straling doorlaten die
het cesium op het moment van binnenkomst heeft. |
|
|
|
|
|
|
c. |
Bereken hoeveel cm de dikte van het beton moet zijn.
Rond je antwoord af op een geheel getal. |
|
|
|
|
|
27. |
Examenvraagstuk
VWO wiskunde A, 2016-I |
|
|
|
|
|
|
Gemiddeld duurt een zwangerschap bij de mens 38
weken. Een ongeboren kind van 8 weken of ouder wordt een foetus
genoemd.
In de volgende tabel staat het (gemiddelde) lichaamsgewicht G
in gram van een foetus bij een leeftijd van t weken. |
|
|
|
|
|
|
Leeftijd t in weken |
Lichaamsgewicht G in gram |
8 |
4,7 |
10 |
21 |
15 |
160 |
20 |
480 |
25 |
990 |
30 |
1700 |
35 |
2700 |
38 |
3500 |
|
|
|
|
|
|
|
In deze opgave willen we onderzoeken welk model er
bij deze tabel zou kunnen passen.
Het eerste model dat we bekijken is dat van exponentiële groei:
G = b •
at
met a en b constanten.
Veronderstel dat de groei tussen week 8 en week 10
inderdaad exponentieel verloopt. |
|
|
|
|
|
|
a. |
Bereken met hoeveel procent per week het
gewicht van de foetus dan toeneemt in die periode. |
|
|
|
|
|
|
Exponentiële groei is echter geen goed model voor de
groei van de foetus in de gehele periode van 8 tot 38 weken.
Dit kun je afleiden uit de tabel. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Laat dat met een berekening zien. |
|
|
|
|
|
28. |
examenvraagstuk HAVO wiskunde
A, 2017-I. |
|
|
|
|
|
|
Het Great Barrier Reef voor de kust van Australië is
het grootste en bekendste koraalrif ter wereld.
De totale oppervlakte van het rif is 345000 km2. Helaas
is in de periode 1985-2012 veel koraal op het rif verdwenen, zo
blijkt uit een Australische studie.
In 1985 was nog 97000 km2 van het rif
bedekt met koraal. In 2012 was deze oppervlakte afgenomen tot nog
slechts 13,8% van het rifoppervlak.
Je kunt berekenen dat de oppervlakte van het rif dat met koraal
bedekt was in de periode 1985-2012 met ruim 50% is afgenomen. |
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Bereken dit percentage in één decimaal
nauwkeurig. |
|
|
|
|
|
|
De onderzoekers waarschuwden in 2012 dat er nog meer
koraal zou verdwijnen. Zij verwachtten dat als er niet zou worden
ingegrepen, de oppervlakte van het rif dat met koraal bedekt is in
de periode 2012-2022 opnieuw zou halveren.
Neem aan dat deze afname vanaf 2012 exponentieel zou zijn. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bereken met hoeveel procent de oppervlakte van het
rif dat met koraal bedekt is dan jaarlijks zou afnemen. Geef je
antwoord in hele procenten. |
|
|
|
|
|
|
De belangrijkste bedreigingen voor het koraal komen
van tropische stormen en de doornenkroon, een grote zeester.
Als er geen doornenkronen zouden zijn en als we aannemen dat de
schade door tropische stormen ongeveer gelijk blijft, zou het aantal
km2
rif dat met koraal bedekt is met 0,89%
per jaar kunnen toenemen. |
|
|
|
|
|
|
c. |
Bereken hoeveel jaar het dan zou duren totdat het
aantal km2 rif dat met koraal bedekt is, voor het eerst
weer met 50% zou zijn toegenomen. |
|
|
|
|
|
29. |
examenvraagstuk
VWO wiskunde
C, 2018-II. |
|
|
|
|
|
|
Vliegtuigen stoten veel vervuilend CO2
uit. Daarom moet de luchtvaart een
belangrijke bijdrage leveren aan de vermindering van de CO2-uitstoot.
De CO2-uitstoot van vliegtuigen wordt gemeten in gram CO2
per zogeheten vliegtuigkilometer. Een
vliegtuigkilometer
is een afgelegde kilometer door een
vliegtuigpassagier.
In de volgende figuur zie je vanaf het jaar 1970 de
jaarlijkse gemiddelde CO2-uitstoot per
vliegtuigkilometer. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
In deze figuur is te zien dat de jaarlijkse
gemiddelde CO2-uitstoot per vliegtuigkilometer sinds 1970
sterk daalt.
In de periode van 1980 tot 2010 is de jaarlijkse
gemiddelde CO2-uitstoot per vliegtuigkilometer vrijwel
lineair gedaald van 250 tot 135 gram.
Neem aan dat deze lineaire daling zich zo voortzet. |
|
|
|
|
|
|
a. |
Bereken in welk jaar de jaarlijkse gemiddelde CO2-uitstoot
per vliegtuigkilometer dan voor het eerst onder de 50 gram zal
komen. |
|
|
|
|
|
|
Het is niet waarschijnlijk dat de uitstoot lineair
zal blijven dalen. Een realistischer model gaat uit van een daling
die telkens minder sterk wordt tot een zekere grenswaarde is
bereikt. Hiervoor geldt de formule:
C =
40
+
a
•
bt
Hierbij is
C
de jaarlijkse gemiddelde CO2-uitstoot
per vliegtuigkilometer in grammen en
t
in jaren met
t
=
0
in 1980. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bereken de waarden van
a
en
b
om dit model in overeenstemming te krijgen met
de eerder gegeven waarden in 1980 en 2010. Geef in je antwoord
a
als een geheel getal en
b
afgerond op drie decimalen. |
|
|
|
|
|
|
In bovenstaande figuur is goed te zien dat de
aanvankelijk sterke daling van de jaren 70 steeds minder werd.
Daarom wordt ook wel gerekend met een model waarin de jaarlijkse
gemiddelde CO2-uitstoot per vliegtuigkilometer in de
periode van 1970 tot 2010 exponentieel is gedaald met 2,7% per jaar.
Deze daling zal niet het gewenste effect hebben. Het
aantal vliegtuigkilometers per jaar stijgt exponentieel. Zie de
figuur hieronder. En als het aantal vliegtuigkilometers per jaar
blijft stijgen zoals het de afgelopen decennia heeft gedaan, zal de
totale jaarlijkse CO2-uitstoot niet dalen maar blijven
toenemen. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Neem aan dat het aantal vliegtuigkilometers per jaar
exponentieel blijft toenemen zoals in de periode van 1980 tot 2015
in deze figuur en dat de jaarlijkse gemiddelde CO2-uitstoot
per vliegtuigkilometer blijft dalen met 2,7% per jaar. |
|
|
|
|
|
|
c. |
Bereken met hoeveel procent per jaar de totale
jaarlijkse CO2-uitstoot dan stijgt in de komende jaren.
Rond je antwoord af op één decimaal. |
|
|
|
|
|
30. |
examenvraagstuk
HAVO wiskunde B, 2021-II |
|
|
|
|
|
|
De bruine rat,
de Japanse oester en de Amerikaanse vogelkers zijn voorbeelden van
dier- en plantensoorten die oorspronkelijk niet in Nederland
voorkwamen, maar die bewust of onbewust door de mens in Nederland
zijn ingevoerd. Zulke soorten worden exoten genoemd.
In onderstaande figuur is voor de periode 1910 – 2000 eens per
tien jaar, telkens op 1 januari van het aangegeven jaar, het aantal
exoten in Nederland weergegeven. In deze figuur is ook een grafiek
weergegeven die de ontwikkeling van deze aantallen benadert. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Uit de figuur
valt af te lezen dat het aantal exoten in Nederland in de periode
van 1 januari 1910 tot 1 januari 1950 van 22 tot 46 is toegenomen.
Neem aan dat het aantal exoten sinds 1 januari 1910 exponentieel
is gegroeid. Dan volgt uit de gegevens voor de periode 1910 – 1950
dat dit aantal elke tien jaar met ongeveer 20% is toegenomen. |
|
|
|
|
a. |
Bereken met
behulp van de gegevens van 1910 en 1950 dit percentage nauwkeuriger.
Geef je eindantwoord in één decimaal. |
|
|
|
|
|
|
We gaan bij de
volgende vraag uit van een toename van 20% per tien jaar. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bereken na
hoeveel jaar het aantal exoten volgens de bovenstaande exponentiële
groei voor het eerst verdubbeld is. Geef je eindantwoord in hele
jaren. |
|
|
|
|
|
31. |
Examenopgave VWO
Wiskunde C, 2022-III |
|
|
|
|
|
|
Een
matroesjka is een holle houten pop die onderdeel is van een
reeks steeds kleinere in elkaar passende poppen. De poppen kunnen
opengemaakt worden door middel van een naad in de buik, behalve de
kleinste, die vaak als baby is beschilderd. Zo’n reeks bestaat meestal
uit zeven of acht poppetjes, maar ook andere aantallen komen voor.
De poppen worden natuurlijk telkens kleiner en smaller en zijn van
steeds dunner materiaal gemaakt. We gaan er in deze opgave van uit dat
de matroesjka’s exacte verkleiningen van elkaar zijn. |
|
|
|
|
|
|
|
Bij een bepaalde
serie van zeven matroesjka’s is de hoogte van elke volgende pop 20%
kleiner dan de vorige. De grootste pop is 28 cm hoog. |
|
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de hoogte
van het kleinste poppetje. Geef je antwoord in hele mm. |
|
|
|
|
|
|
Niet alleen de
hoogte van de poppetjes neemt telkens af. Ook de dikte van het hout
waarvan elk volgend poppetje gemaakt is, neemt telkens af met dezelfde
factor. Omdat het gewicht van een poppetje evenredig is met het volume
van het gebruikte hout, worden de poppetjes snel lichter.
We kijken weer naar de bovengenoemde serie van zeven matroesjka’s. We
nemen aan dat alle afmetingen van een volgende pop telkens 20% kleiner
zijn dan die van de voorgaande pop. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bereken hoeveel
procent het gewicht van het kleinste poppetje van bovengenoemde serie is
van het gewicht van het grootste poppetje. Geef je antwoord in hele
procenten. |
|
|
|
|
|
|
Naarmate een serie
uit meer poppetjes bestaat, wordt het maken ervan steeds lastiger. Omdat
de poppetjes dan niet te snel veel kleiner mogen worden en wel precies
in elkaar moeten passen, moeten ze van heel dun materiaal gemaakt
worden. De grootste serie matroesjka’s is gemaakt in 2003 door de
Russische Youlia Bereznitskaia. Die serie bestaat uit 51 poppetjes. De
grootste pop is 53,97 cm hoog, de kleinste 0,31 cm. Als de
vergrotingsfactor bij elke opeenvolgende pop dezelfde is, moet die
ongeveer 0,9 zijn. |
|
|
|
|
|
|
c. |
Bereken deze
vergrotingsfactor. Geef je antwoord in drie decimalen. |
|
|
|
|
|
32. |
Examenopgave VWO
Wiskunde C, 2022-III |
|
|
|
|
|
|
De
Amerikaanse schrijver Asimov voorspelde in 1971 nog dat de
wereldbevolking zou blijven groeien totdat de hele aardbol
net zo vol was als Manhattan. Zo ver zal het echter niet
komen. In de volgende figuur zie je de groei van de
wereldbevolking vanaf 1804. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Zo zie
je dat de omvang van de wereldbevolking van 1 miljard mensen
in 1804 was toegenomen tot 4 miljard mensen in 1974.
Door de afronding op miljarden is in de figuur niet goed te
zien op welke manier de wereldbevolking tussen 1987 en 2011
is gegroeid. Als je uitgaat van lineaire groei en
veronderstelt dat deze zich ook na 2011 voortzet, dan zullen
er in het jaar 2100 ongeveer 14,4 miljard bewoners zijn.
Er zou echter ook sprake kunnen zijn van exponentiële groei.
Als je daarmee doorrekent, kom je op een heel andere
voorspelling voor het jaar 2100.
Bereken, uitgaande van de gegevens van 1987 en 2011, hoe
groot het verschil is tussen de lineaire voorspelling en de
exponentiële voorspelling voor de omvang van de
wereldbevolking in het jaar 2100. Geef je antwoord in hele
miljarden. |
|
|
|
|
|
33. |
Examenopgave VWO
Wiskunde C, 2023-II
Het totaal
aantal apparaten (‘dingen’) die via internetverbindingen met andere
apparaten of systemen in contact staan en daarmee gegevens
uitwisselen, wordt het internet der dingen genoemd. Het internet der
dingen wordt afgekort tot IoT (naar het Engels: Internet of Things).
In onderstaande figuur, uit een internet-artikel uit november 2013,
gaat men uit van 31% jaarlijkse groei van het IoT. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
De grafiek in
deze figuur uit het internet-artikel en de aanname van 31%
jaarlijkse groei uit datzelfde artikel spreken elkaar tegen. |
|
|
|
|
|
|
a. |
Leg uit waar
dit uit blijkt. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bereken na
hoeveel hele weken het IoT verdubbeld is bij 31% jaarlijkse groei. |
|
|
|
|
|
|
De 31%
jaarlijkse groei uit het eerder genoemde internet-artikel is
inmiddels naar beneden bijgesteld. In onderstaande figuur zie je hoe
het IoT zich volgens een ander onderzoek sinds het jaar 2015
ontwikkelt. Hierin zijn de gegevens voor de jaren na 2018 voorspelde
gegevens. De trendlijn is gestippeld weergegeven. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
In december
2015 was de omvang van het IoT 15,41 miljard apparaten. In december
2025 is dit (volgens de voorspelling) 75,44 miljard. Ook volgens de
gegevens in figuur 3 groeit het IoT bij benadering met een vast
percentage per jaar. |
|
|
|
|
|
|
c. |
Bereken dit
percentage met behulp van de gegevens van de jaren 2015 en 2025.
Geef je antwoord in één decimaal. |
|
|
|
|
|
|
De trendlijn in
deze figuur kan benaderd worden met de volgende formule:
I = 14,7
· 1,17t
Hierin is I
de omvang van het IoT in miljarden en t de tijd in jaren met
t = 0 in december 2015. Veronderstel dat de formule
voor I ook na 2025 geldt. |
|
|
|
|
|
|
d. |
Bereken met
behulp van de formule voor I in welk jaar het IoT voor het eerst
meer dan drie keer zo veel apparaten zal bevatten als eind 2025. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|