|
|||||
Boek III, propositie 11. | |||||
|
|||||
Stel dat de lijn MN
door de middelpunten de twee cirkels in P en Q snijdt in plaats van in
het raakpunt R. Teken RN en RM. RN + NM > RM (driehoeksongelijkheid) (I-20) RM = PM (straal van de grote cirkel) Dus RN + NM > PM Trek van beiden NM af: RN > PN Maar RN = QN (straal van de kleine cirkel) Dus QN > PN en dat is onzin, want dan zou het kleinere groter zijn dan het grotere. Dus moet lijn MN wel door R gaan. |
|
||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |