|
|||||
Boek III, propositie 13. | |||||
|
|||||
Stel dat twee cirkels
met middelpunten M en N elkaar inwendig raken in A en B. Dan liggen A en B op de lijn door M en N (III-11) Neem aan dat dat AMNB is (andere volgorde geeft hetzelfde verhaal) AM = MB (straal blauwe cirkel) Dus AM is groter dan NB (het scheelt namelijk MN) Dus AN is veeeeel groter dan NB Maar AN en NB moeten gelijk zijn (straal rode cirkel) Dat kan niet, dus de cirkels kunnen elkaar niet in A en B raken. |
|
||||
Stel dat de blauwe
cirkel de rode uitwendig raakt in A en B. Dan komt de blauwe cirkel niet
binnen de rode en ligt AB dus buiten de blauwe cirkel. A en B zijn twee punten op de omtrek van de cirkels, dus moet het verbindingslijnstuk AB binnen beide cirkels vallen (III-2)
Dat is tegenstrijdig. AB kan niet buiten én binnen de blauwe cirkel
vallen. |
|
||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |