|
|||||
Boek III, propositie 22. | |||||
|
|||||
Een
koordenvierhoek is een vierhoek waarvan alle hoekpunten op een
cirkel liggen. (Euclides noemt het een "vierhoek in een cirkel") Teken de diagonalen. De gele hoeken zijn gelijk (omtrekshoek van CB (III-21)) De rode hoeken zijn gelijk (omtrekshoek van DC (III-21)) De hoek bij C is samen met een gele en een rode hoek 180º (hoekensom driehoek DBC (I-32)). Maar de hoek bij A is precies een gele en een rode hoek. Dus de hoek bij C is samen met de hoek bij A 180º Op dezelfde manier gaat het voor beide andere tegenover elkaar liggende hoeken van de vierhoek. |
|
||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |