|
|||||
Boek I, propositie 29. | |||||
|
|||||
bewering 1. Stel dat 1 en 2 hiernaast niet even groot zijn, bijvoorbeeld 1 > 2 Tel bij beiden 4 op: 1 + 4 > 2 + 4 maar 1 + 4 = 180º dus 2 + 4 < 180º Dan zouden de lijnen elkaar aan die kant snijden (P5) Dat is niet zo (ze zijn parallel) dus 1 en 2 zijn even groot. |
|
||||
bewering 2. 1 = 3 (overstaande hoeken) (I-15) 1 = 2 (zie hierboven) dus 2 = 3 (L1) |
|
||||
bewering 3.
2 = 3 (zie hierboven) |
|
||||
En daar is 'ie dan! De eerste verschijning van postulaat 5. |
|||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |