|
|||||
Boek II, propositie 4. | |||||
|
|||||
Begin met AHD. Teken vierkant ABCD op AD Verbind AC. Teken HF door H parallel aan AB Teken EG door I parallel aan AD AC snijdt de evenwijdige lijnen HF en AB dus de rode hoeken zijn gelijk (F-hoeken) Maar in driehoek ADC kun je zien dat de rode hoek ook gelijk is aan de gele hoek, omdat AD = DC (basishoeken gelijkbenige driehoek) (I-5) Dan zijn in driehoek CIG de zijden CG en GI gelijk (basishoeken gelijkbenige driehoek) (I-6) Maar de tegenoverliggende zijden van een parallellogram zijn gelijk, dus CG = IF en GI = CF Dus alle zijden van CFIG zijn gelijk. |
|
||||
Hier staat natuurlijk niets anders dan (x + y)2 = x2 + 2xy + y2 . | |||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |