|
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|
|
|
Een sinusoïde opstellen. |
|
|
Het is natuurlijk ook
mogelijk om zelf uit een tekst of uit een grafiek de formule van een
sinusoïde op te stellen.
Deze les zullen we een handige manier bekijken om dat te doen. |
|
|
|
|
Laten we beginnen met
de coördinaten van een maximum en van een minimum van de grafiek.
Als voorbeeld heb ik hiernaast maximum (3.2, 5.4) en minimum (9.1,
1.5) genomen. |
|
Dan kun je in vier eenvoudige stappen een vergelijking van de sinusoïde
die dit maximum en dit minimum heeft opstellen. |
We beginnen met de algemene vorm uit de vorige les:
y = a + b
sin(c(x - d)) |
|
|
Stap 1. De Evenwichtlijn
De evenwichtlijn bevindt zich midden tussen het maximum en het minimum.
De y-waarde van de evenwichtslijn is dus in dit geval het
gemiddelde van 5,4 en 1,5 en dat is (5,4 + 1,5)/2
= 3,45
Dus a = 3,45 |
|
y = 3,45 + b×
sin(c(x - d)) |
|
|
Stap 2: De amplitude
De amplitude is de afstand van de top tot de evenwichtslijn.
Dat is in dit geval 5,4 - 3,45 = 1,95
Dus b = 1,95 |
|
y = 3,45 + 1,95
× sin(c(x -
d)) |
|
|
Stap 3: de periode
De periode is de horizontale breedte van één golfje. Tussen maximum en
minimum zit hier in afstand van 9,1 -
3,2 = 5,9
Maar dat is nog maar de halve periode
De periode is dan 11,8
(we gaan er van uit dat het gegeven maximum en minimum binnen één
periode zitten)
Dan is c = 2p/11,8
≈ 0,532 |
|
y = 3,45 + 1,95
× sin(0,532(x
- d)) |
|
|
|
|
Stap 4: Het beginpunt.
Bij een sinusgrafiek ligt het beginpunt een kwart van de periode links
van de top.
Dat is dus hier bij 3,2 - (11,8/4)
= 0,25
(bij een cosinusformule ligt het beginpunt gewoon bij de top zelf)
Dan is d = 0,25 |
|
y = 3,45 + 1,95
× sin(0,532(x
- 0,25)) |
|
|
|
|
|
Zie je wel!!!! Past
Precies!!!!! |
|
|
|
|
|
|
OPGAVEN. |
|
|
|
|
1. |
Hieronder staan 4
sinusoïden.
Geef bij elke grafiek een mogelijke formule met sinus, en ook
eentje met cosinus. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
2. |
Een
sinusgrafiek heeft een maximum bij (4,8) en een minimum bij
(9,-2)
Bereken het snijpunt met de y-as.
Geef twee verschillende mogelijkheden. |
|
|
|
|
3. |
Gegeven zijn de volgende formules:
y1 = 2 - 4·sinx en y2 =
3·cosx - 5 en y3 = y1 +
y2
Geef een formule voor y3 van de vorm y3 =
a +
b·sin c(x - d) |
|
|
|
|
4. |
De functies f en
g worden gegeven door:
f(x) = 2 +
4sin(0,5x)
g(x) = 2 + 4cos(0,5x)
Het punt P is de eerste top van de grafiek van f
rechts van de y-as en het punt R is de eerste top van
de grafiek van g rechts van de y-as. Zie de figuur
hieronder, waarin ook het lijnstuk PR getekend is |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Bereken
algebraïsch de lengte van lijnstuk PR. Geef je eindantwoord in twee
decimalen |
|
|
|
De grafiek van
de somfunctie h(x) = f(x) + g(x)
blijkt ook een sinusoïde te zijn. Zie de figuur hiernaast.
Het functievoorschrift van h is te schrijven als:
h(x) = p + q • cos(r(x
- s)) |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken mogelijke waarden
van p, q, r en s. Geef je
eindantwoorden, indien nodig, in twee decimalen. |
|
|
|
|
|
|
5. |
Bij de molen
hiernaast zijn de uiteinden van de wieken aangegeven met P, Q, R en S.
Op t = 0 is de situatie zoals hiernaast getekend.
Punt Q bevindt zich 32 meter boven de grond, en punt S 4
meter boven de grond.
De molen draait rond met 6 omwentelingen per minuut. |
|
|
|
|
|
a. |
Geef een functievoorschrift voor
de hoogte h (in meter) boven de grond van punt S, als
functie van de tijd t in seconden |
|
|
|
|
|
b. |
Na hoeveel seconden
bevindt S zich voor het eerst op 10 meter boven de grond? |
|
|
|
|
|
Het gaat harder
waaien en daardoor gaat de molen sneller ronddraaien.
Op een gegeven moment maakt de molen 12 omwentelingen per minuut. |
|
|
|
|
|
c. |
Geef een nieuw
functievoorschrift voor h(t). Neem weer h(0)
= 4. |
|
|
|
|
|
|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|