|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|
|
|
|
Soorten variabelen |
|
|
|
|
Dit hoofdstuk gaat
over dingen die je meet en hoe je die gegevens kunt verwerken. Maar
goed, "dingen die je meet" dat klinkt nogal knullig natuurlijk, daarom
spreken we in de wiskunde van "Variabelen".
De statistiek is de tak van wetenschap die zich bezighoudt met het
verwerken van zulke variabelen. Je zou ze daarom ook "Statistische
variabelen" kunnen noemen en dat klinkt natuurlijk nog geleerder, maar we
houden het voorlopig maar even bij "variabelen".
Voordat we met die variabelen berekeningen gaan maken is het goed om je
eerst even te realiseren dat er verschillende soorten variabelen zijn
(voordat je een dierentuin opent is het handig om te weten dat er
roofdieren en prooidieren zijn). |
|
|
|
|
1. Kwalitatief en
kwantitatief.
Het belangrijkste onderscheid is het verschil tussen kwalitatieve en
kwantitatieve variabelen.
Kwantitatieve variabelen zijn
variabelen die je kunt uitdrukken in een getal. Denk daarbij aan dingen
als "gewicht", "lengte" en "temperatuur" enz.
Kwalitatieve variabelen zijn
variabelen die je niet uit kunt drukken in een getal. Denk daarbij aan
geslacht, haarkleur, hobby. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Denk erom dat
variabelen waaraan kunstmatig een getal wordt gekoppeld niet
kwantitatief zijn! Daarmee bedoel ik het volgende: |
|
|
|
Als het gaat om de
variabele "geslacht" dan staat in enquêtes meestal "Geslacht M/V"
(alhoewel natuurlijk ook non-binair, transgender, ... zou kunnen). Maar
sommige enquêtes vragen bijv. om in te vullen: Geslacht (1/2):
Vrouw = 1, Man = 2
Dat betekent niet dat de variabele "geslacht" nu ineens kwantitatief is
geworden. Die 1/2 zijn volledig willekeurig gekoppeld aan V/M; het
zijn eigenlijk geen "echte" getallen. Er had ook kunnen staan
Vrouw = 32, Man = 24 of iets anders. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Bekijk deze twee
vragen:
• Wat vindt u van .... :
zeer slecht - slecht - neutraal - goed - zeer goed
• Wat vindt u van..... :
1. zeer slecht - 2. slecht - 3. neutraal - 4. goed - 5. zeer goed.
Bij de tweede vraag is er een getal gekoppeld aan het antwoord. Alhoewel
er wel een soort volgorde in de antwoorden is, is dat toch geen "echt"
getal.
er had net zo goed kunnen staan
6. zeer slecht - 7. slecht - 8 neutraal - 9. goed - 10. zeer goed |
|
|
|
|
Je kunt het beste
zien of een variabele werkelijk een getal (kwantitatief) is of niet,
door jezelf af te vragen "stelt het verschil tussen deze
getallen ook werkelijk iets voor?"
Een ander trucje is: Tel de getallen bij elkaar op, slaat
dat ergens op of niet? |
|
|
|
|
2. Nominaal en Ordinaal. |
|
|
|
|
Kwalitatieve
variabelen kun je onderverdelen in Nominale variabelen
en
Ordinale variabelen.
Ordinale variabelen zijn
variabelen die niet in een getal zijn uit te drukken (ze zijn immers
kwalitatief) maar waar wel een "volgorde" in zit. Denk bij ordinaal aan
het woord volgorde Dat kan
zijn "van klein naar groot of "van goed naar slecht" of
noem maar op.
Voorbeelden van ordinale variabelen:
• Wat vindt u van .... :
zeer slecht - slecht - neutraal - goed - zeer goed
• Welke middelbare school opleiding heeft u?
VMBO - HAVO - VWO |
|
|
|
|
Nominale variabelen zijn
variabelen waar helemaal geen volgorde in te ontdekken valt. Ze hebben
alleen een naam (nomen = naam)
Voorbeelden van nominale variabelen:
• Welke sport beoefen je? Voetbal - Rugby - Hockey -
Volleybal - Anders
• Wat is je haarkleur? Blond - Bruin - Rood -
Zwart - Anders |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
3. Discreet en continu. |
|
|
|
|
Kwantitatieve
variabelen kun je onderverdelen in Discrete variabelen
en Continue variabelen.
Discrete variabelen zijn
variabelen waar alleen een aantal losse getallen mogelijk is, en niet
ook alle tussenliggende getallen. Meestal zijn die losse getallen gehele
getallen.
Voorbeelden van discrete variabelen.
• Het aantal verkeersongelukken dat er op een zaterdagavond
in Nederland gebeurt.
• Het aantal glazen bier dat ik gisteravond in de kroeg heb
besteld.
Continue variabelen. zijn
variabelen die in principe alle
tussenliggende
waarden zouden kunnen aannemen. Denk aan variabelen als gewicht,
luchtdruk, waterdiepte enz.
(Zo is het aantal glazen bier dat ik op een avond in de kroeg bestel
discreet. Maar de hoeveelheid bier die ik opdrink is als het erg
laat wordt continu, want dan vergeet ik wel eens een glas leeg te
drinken en dan mors ik bovendien nogal veel)
Er staat "tussenliggende waarden" omdat nou
eenmaal niet alle waarden mogelijk zijn. Je kunt bijvoorbeeld niet een
gewicht van -5 kg wegen, en een mens kan niet 13,45 meter lang zijn,
maar toch zijn deze variabelen continu.
Er staat "in principe" omdat het soms afhangt van de
meetmethode. Als een onderzoeker proefpersonen met een digitale
weegschaal met 1 cijfer achter de komma weegt, dan kan iemand niet
82,352 kg wegen. Toch is de variabele "gewicht" wel continu. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
OPGAVEN |
|
|
|
|
1. |
Geef van de volgende
variabelen aan of ze kwantitatief of kwalitatief zijn. |
|
|
|
|
|
a. |
Het aantal
Michelin-sterren dat een restaurant heeft. |
|
b |
Het aantal keer dat
ik mijzelf kan opdrukken. |
|
c. |
De plaats van een
muzieknummer in de top 2000. |
|
d. |
Het rugnummer van een
speler in een voetbalelftal. |
|
e. |
Iemands postcodenummer. |
|
|
|
|
|
2. |
Geef van de volgende
kwantitatieve variabelen aan of ze discreet of continu zijn |
|
|
|
|
|
a. |
Iemands maandinkomen. |
|
b. |
Het benzineverbruik
per 100 km van een personenauto. |
|
c. |
Het aantal
coronagevallen in Nederland in een bepaalde week. |
|
d. |
Het aantal calorieën
in een glas frisdrank. |
|
e. |
De tijd tussen twee
bliksemflitsen. |
|
|
|
|
3. |
Geef van de volgende
kwalitatieve variabelen aan of ze ordinaal of nominaal zijn. |
|
|
|
|
|
a. |
De rang die iemand
heeft in het leger. |
|
b. |
De provincie waarin
een Nederlands proefpersoon woont. |
|
c. |
De politieke partij
waarop iemand stemt. |
|
d. |
De bloedgroep die een
patiënt heeft. |
|
e. |
Het energielabel van
een koelkast. |
|
|
4. |
Examenopgave HAVO
Wiskunde A, 2022-II |
|
|
|
|
|
De
ambulancezorg is in Nederland per regio georganiseerd. Er zijn 25
regio’s. Elke regio heeft zijn eigen Regionale Ambulancevoorziening
(RAV. Elke RAV beschikt over een aantal ambulances en een
meldkamer.
Wanneer er een melding bij de meldkamer binnenkomt, moet men de mate
van urgentie van de melding vaststellen en zorgen voor de inzet van
een ambulance: een ambulancerit. De mate van urgentie kan zijn: |
|
|
- |
Hoge urgentie:
de benodigde zorg is spoedeisend en er is sprake van direct
levensgevaar voor de patiënt. We noemen dit een A1-rit. |
|
|
- |
Lage urgentie:
de benodigde zorg is spoedeisend, maar er is geen direct
levensgevaar voor de patiënt. We noemen dit een A2-rit. |
|
|
- |
Geen urgentie:
de benodigde zorg is niet spoedeisend. We noemen dit een B-rit. |
|
|
|
|
|
|
De responstijd
is de tijd tussen het aannemen van de telefoon in de meldkamer en de
aankomst van de ambulance bij de patiënt.
In een rapport over de ambulancezorg in Nederland spelen de volgende
vier statistische variabelen een rol |
|
- |
regio. |
|
- |
mate van
urgentie (van een melding bij de meldkamer). |
|
- |
aantal
ambulanceritten (per jaar per regio). |
|
- |
responstijd
(van een ambulancerit). |
|
|
|
|
|
Hieronder staan
deze 4 variabelen in een tabel. |
|
|
|
|
|
|
kwantitatief |
kwalitatief |
discreet |
continu |
nominaal |
ordinaal |
regio |
|
|
|
|
mate van urgentie (van
een melding bij de meldkamer) |
|
|
|
|
aantal ambulanceritten
(per jaar per regio) |
|
|
|
|
responstijd (van een
ambulancerit) |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Geef voor elk
van de vier variabelen in de tabel aan welke soort variabele het
betreft. Zet per variabele precies één kruisje. |
|
|
|
|
|
|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|