Kleine Karel en zijn bootje.
Kleine Karel heeft voor zijn verjaardag een bootje van zijn papa en mama gekregen. Hij staat op de oever en een eindje verderop drijft zijn bootje in het water (dat lager dan de wal ligt). Gelukkig heeft hij zijn bootje vast aan een stuk touw.
Hij trekt het bootje naar de kant toe door het touw één meter in te trekken.
Vermindert de afstand van het bootje tot de kant dan met méér, minder of gelijk aan één meter?

Het antwoord is verrassend en onverwacht: Het bootje gaat MEER dan één meter naar de kant toe!!!!

Hoe komt dat?

Het antwoord zit hem in wat we in de wiskunde de DRIEHOEKSONGELIJKHEID noemen. Die zegt dat twee zijden van een driehoek samen altijd langer zijn de de derde zijde.
(Sorry, ik kan het niet laten; het bewijs daarvan is een mooi staaltje deductie van Euclides, en staat hier.)

Stel dat het touw lengte x heeft, en dat kleine Karel het touw y meter inneemt.
Dan geldt de situatie hieronder:

De driehoeksongelijkheid levert  d + x- y  > x
En daaruit volgt:

d > y


ofwel in woorden: de afstand tot de oever (d) is groter dan de hoeveelheid ingenomen touw (y)