De snijpunten
zijn x = -1,81 en x = 1,47
De eerste grafiek ligt boven de tweede voor:
x kleiner dan -1,81 of x groter dan 1,47.
Ongelijkheden
met grafieken..
Stel
dat de vraag is:
Los op: -3x2
+ 27x - 54 ³
2x - 3
Laten
we de vraag vertalen:
"Voor welke x-en is (-3x2
+ 27x - 54) groter dan of gelijk aan (2x-
3) ?"
Als we
nu stellen Y1 = -3x2 + 27x - 54
en Y2 = 2x-5
dan staat er dus:
"Voor welke x-en
is Y1 groter dan of gelijk aan Y2?"
ofwel:
"Voor welke x-en ligt
de grafiek van Y1 boven die van Y2?"
En
deze laatste vraag is heel makkelijk te beantwoorden: Daar hebben we
immers de grafische rekenmachine voor!!!
Voer de Y1 en de Y2 in. En kijk naar de grafieken die je krijgt:
Het
rode stuk van de grafiek van Y1 ligt boven Y2, dus het is de vraag welke x-en
daar bij horen. Dat zijn dus de x-en van het blauwe deel van de x-as.
Met intersect zoeken we de grensgetallen
op. Dat geeft x = 3,56 en x = 4,77.
antwoord: "x tussen 3,56
en 4,77"
Opmerkingen:
• Met de intervalnotatie
zou dat geven: x zit in [3.56 , 4.77]
• Als de vraag
was: Los
op: -3x2 + 27x - 54 <
2x - 3
dan hadden we juist de andere delen van de grafiek moeten hebben.
Dat zou als oplossing geven: "x kleiner dan 3,56
of x groter dan 4,77"