Het inductiebewijs. | ||
1. | De stelling geldt duidelijk voor n = 1. | |
2. | Stel dat de stelling waar is
voor n. Beschouw dan een getal k dat niet groter is dan (n + 1)! Ga k delen door (n+1); dat gaat q keer en geeft rest r: k = q(n + 1) + r (met 0 £ r < n+ 1) Omdat q £ n! is q dus (volgens de inductieaanname) te schrijven als som van delers van n! Noem deze delers d1, d2 , ... , dm Dan geldt k = (d1 + d2 + ... + dm)•(n + 1) + r = d1(n+ 1) + d2(n + 1) + ... + dm(n + 1) + r |
|
|
||
Daarmee is de stelling bewezen voor n + 1 |