1. |
Hiernaast zie je een
kruistabel voor de eigenschappen A en B, met 4 willekeurige
aantallen a, b, c en d.
Toon aan dat de voorwaarde P(A\B) = P(A) precies dezelfde
is als de voorwaarde P(B\A) = P(B). |
|
B |
niet-B |
totaal |
A |
a |
b |
|
niet-A |
c |
d |
|
totaal |
|
|
|
|
|
|
|
|
2. |
Bij een onderzoek onder
3500 jongens en meisjes is gevraagd of ze wel eens hebben
gespiekt.
Van de 1680 meisjes zeiden er 1280 wel eens te hebben gespiekt.
Verder waren er 420 jongens die zeiden nog nooit te hebben
gespiekt.
Onderzoek of "spieken of niet" afhankelijk is
van het geslacht van een leerling. |
|
|
|
|
|
|
|
|
3. |
MacDonalds heeft als
paasactie dat elke bezoeker bij een happy- meal een plastic
paasei cadeau krijgt. Ze zijn er in drie kleuren; geel en blauw
en oranje, maar die komen niet even vaak voor. In sommige eieren
zit een prijs, in sommige eieren zit niets. |
|
prijs |
niet-prijs |
totaal |
geel |
|
|
5000 |
blauw |
|
750 |
3000 |
oranje |
1250 |
|
|
totaal |
3500 |
|
10000 |
|
|
|
|
|
a. |
Vul de kruistabel hiernaast verder in. |
|
|
|
|
b. |
Zijn de gebeurtenissen "blauw" en
"prijs" afhankelijk of onafhankelijk? |
|
|
|
|
c. |
Zijn de
gebeurtenissen "oranje" en
"niet-prijs" afhankelijk of onafhankelijk? |
|
|
|
|
|
|
|
|
4. |
Bij een lottospel
bevinden zich 40 genummerde ballen (1 t.m. 40) in een bolvormige
machine. Als de machine in werking wordt gezet komt er
willekeurig een bal uitrollen.
Gebeurtenis A is het trekken van een bal met een even nummer.
Gebeurtenis B is het trekken van een bal waarvan het nummer een
vijfvoud is.
Onderzoek of de gebeurtenissen A en B onafhankelijk zijn.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
5. |
Van 2800 volwassenen
heeft men gekeken of het jaarinkomen hoger was dan €40000, en
ook of men wel eens drugs gebruikt. Die twee eigenschappen
bleken onafhankelijk van elkaar. 480 volwassenen bleken een
inkomen hoger dan €40000 te hebben, en 315
volwassenen gebruikten wel eens drugs. |
|
|
|
|
a. |
Hoe groot is de kans dat
een willekeurige volwassene een inkomen lager dan €40000
heeft, en bovendien geen drugs gebruikt? |
|
|
|
|
b. |
Hoe groot is de kans dat
een volwassenen met een inkomen hoger dan €40000 drugs
gebruikt? |
|
|
|
|
|
|
|
|
6. |
Van een gemeente is 40% voor de PvdA,
35% voor de VVD en 25% voor een andere partij.
Van de PvdA voorstanders komt echter bij verkiezingen 5% niet
opdagen. Van de VVD voorstanders is dat 8% en van de andere
partijen is dat 3%. |
|
|
|
|
|
a. |
Hoe groot zal de totale verkiezingsopkomst zijn? |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bereken de kans dat iemand die niet
komt opdagen bij de verkiezingen een VVD-stemmer is. |
|
|
|
|
|
c. |
Leg uit of de gebeurtenissen "komt
opdagen" en "is een PvdA aanhanger" afhankelijk of
onafhankelijk zijn. |
|
|
|
|
|
d. |
Hoeveel procent van de andere partijen
zou moeten komen opdagen als de gebeurtenissen "komt opdagen" en
"is voor een andere partij" onafhankelijk zouden zijn? |
|
|
|
|
|
|
|
|
7. |
Voor de gebeurtenissen A, B, C en D
geldt:
• A en D zijn onafhankelijk.
• B en D zijn onafhankelijk.
• P(A) = 0,1
• P(B) = 0,4
• P(D) = 0,7
• Van A, B en C vindt er altijd precies één gebeurtenis
plaats.
• Van D en E vindt er altijd precies één gebeurtenis
plaats. |
|
|
|
Onderzoek of C en E onafhankelijk zijn |
|
|
|
|
|
|
|
|
8. |
Drie jongens werken bij de
plaatselijke Albert Heijn als vakkenvuller.
Gert werkt 3 van de zes dagen in de week, Kees werkt 2
dagen en Henk werkt één dag.
Gert komt echter 5% van de dagen dat hij moet werken te laat.
Kees komt 2% van zijn werkdagen te laat, en Henk 4%. |
|
|
|
|
|
a. |
Onderzoek of de gebeurtenissen "de
vakkenvuller is te laat" en "Henk moet werken"
afhankelijk of onafhankelijk zijn. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken de kans dat op een
willekeurige dag de vakkenvuller op tijd is. |
|
|
|
|
|
c. |
Op een dag is de vakkenvuller te laat.
Bereken de kans dat het Gert is. |
|
|
|
|
|
|
|
|
9. |
mixopgave.
Een
goede manier om jezelf van een mooi wiskundecijfer te voorzien is
spieken bij iemand die goed is in wiskunde. Een leraar wil graag weten
hoeveel er gespiekt wordt, en besluit aan het eind van de toets iedereen
te vragen of hij of zij wel of niet gespiekt heeft. Natuurlijk zal
niemand “JA” zeggen als hij het zo direct vraagt. Daarom doet hij
het volgende: iedereen moet met een muntstuk gooien. Degenen die
“kop” gooiden moeten de vraag eerlijk beantwoorden. Degenen die
“munt” gooiden moeten verplicht “JA” antwoorden. Zo weet hij na
afloop van niemand of hij nou wel of niet gespiekt heeft. |
|
|
|
|
|
a. |
Stel dat in de klas 12%
spiekt. Hoe groot is dan de kans dat een willekeurige leerling uit deze
klas “JA” zal antwoorden? |
|
|
|
|
|
b. |
Stel dat van een groep van 88
leerlingen er 52 “JA” antwoorden. Hoeveel leerlingen zullen er dan
naar verwachting werkelijk gespiekt hebben? |
|
|
|
|
|
Bij
multiple choice vragen is spieken makkelijker maar ook minder hard
nodig: je kunt immers ook gokken? |
|
|
|
|
|
c. |
Stel dat iemand 40
vierkeuzevragen moet beantwoorden, maar bij 20 van die vragen geen flauw
idee heeft. Hoe groot is dan de kans dat hij door puur te gokken van
deze 20 er precies 8 goed zal hebben? |
|
|
|
|
|
Een
test onder 48 leerlingen leverde de volgende tabel: |
|
|
|
|
|
|
spiekt nooit |
spiekt wel eens |
spiekt vaak |
jongen |
14 |
10 |
4 |
meisje |
10 |
5 |
5 |
|
|
|
|
|
|
d. |
Als je uit deze 20 meisjes er
willekeurig 3 kiest, hoe groot is dan de kans dat er precies 2 nooit
spieken? |
|
|
|
|
|
e. |
Leg uit of de
gebeurtenissen “MEISJE” en “SPIEKT NOOIT” afhankelijk of
onafhankelijk zijn. |
|
|
|
|
|
f. |
Heb
je bij deze opgave gespiekt? |
|
|
|
|
|
|
|
10. |
examenvraagstuk 1981. |
|
|
|
|
|
Vijf balletjes worden verdeeld
over drie genummerde dozen D1, D2 en D3.
Daarbij mogen ten hoogste twee dozen leeg blijven. |
|
|
|
|
|
a. |
Eén van de mogelijke verdelingen
is: 2 balletjes in D1, 0 balletjes in D2 en 3
balletjes in D3.
Toon aan dat er nog 20 andere verdelingen zijn. |
|
|
|
|
|
Bovendien is gegeven dat elke
mogelijke verdeling van de vijf balletjes over de drie dozen een even
grote kans van optreden heeft. |
|
|
|
|
|
b. |
Het aantal balletjes Dk
is een stochast Xk.
Geef een kansverdeling van X1.
Onderzoek of de gebeurtenis X1 = 2 Ú
X1 = 3 en de gebeurtenis X2 = 0 onafhankelijk
zijn. |
|
|
|
|
|
c. |
Het aantal dozen dat precies
n balletjes bevat is een stochast Yn.
Geef de kansverdeling van Y2.
Bereken P(Y2 = 0 \
Y1 = 1). |
|
|
|
|
|
|
|
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|
|
|
|