1. |
Leerpsychologen zeggen dat het beter is om twee
keer 1 kwartier ergens aan te leren dan één keer een half uur.
In de formule hieronder is deze leerpsychologische wet terug te
vinden. |
|
|
|
|
|
E(t) = 100 – (100 – B)·0,7t |
|
|
|
|
|
Daarin is B het percentage van de stof dat je
aan het begin al kent, en E het percentage dat je na t
kwartier aan één stuk door leren kent (als je dus begint met B%) |
|
|
|
|
|
a. |
Leg uit welke asymptoot de grafiek
van E heeft, en wat dit in praktijk voorstelt. |
|
|
|
|
|
b. |
Karin wil de stof
uiteindelijk voor 80% kennen. Ze berekent met de formule
hierboven dat ze dan nog 58 minuten moet leren. Voor hoeveel
procent kent ze de stof nu al? Geef een exacte berekening. |
|
|
|
|
|
Helaas: als je stopt met leren ga je
de stof ook langzaam weer vergeten. Daarvoor geldt het volgende
verband: |
|
|
|
|
|
E(t) = B · 0,98t |
|
|
|
|
|
E is het eindpercentage, B het
beginpercentage en t de tijd in kwartieren. |
|
|
|
|
|
c. |
Jasper moet een hoeveelheid Engels
leren. Hij kent er nog niets van. Hij gaat kiezen uit
twee strategieën:
I: Direct een half uur leren, daarna niets meer
II: Een kwartier leren, een uur wachten en dan nog een
kwartier leren.
Bereken met welk van beide strategieën hij drie uur nadat hij
begint nog het meeste weet. |
|
|
|
|
|
|
2. |
"Schat, ik ben over
twee uur thuis, staat de borrel koud?" buldert de heer van
Dijk over de telefoon tegen zijn lieftallige echtgenote.
Zij realiseert zich met schrik dat de borrel helemaal niet koud
staat: de fles Bokma staat gewoon in de kamer op een temperatuur
van 20ºC. Haastig zet ze de fles in de koelkast; hij drinkt
zijn borrel graag op 6ºC. Ze kent de woede van haar
echtgenoot...
Ze weet uit ervaring dat elke 10 minuten het temperatuurverschil
V tussen de fles en de koelkast afneemt tot 80% van de
waarde aan het begin van die 10 minuten (bijvoorbeeld: als de
fles nu 20ºC is en de koelkast 5ºC, dan is het verschil 15ºC,
en daarvan is over 10 minuten nog 0,8 • 15 = 12ºC van over,
dus de fles zal dan 17ºC zijn). |
|
|
|
|
|
a. |
Maak de volgende tabel af: |
|
|
|
|
|
|
|
tijd (min) |
0 |
10 |
20 |
30 |
40 |
T(ºC) |
20 |
17 |
|
|
|
V(ºC) |
15 |
12 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
b. |
Bewijs
dat V(t) een exponentiële functie is en geef een formule
voor V(t) |
|
|
|
|
|
c. |
Geef een
formule voor T(t), schets de grafiek ervan, en geef de
vergelijking van eventuele asymptoten. |
|
|
|
|
|
d. |
Bereken wanneer de fles, als hij in de koelkast zou blijven staan, een
temperatuur van 6 ºC zou hebben. |
|
|
|
|
|
|
|
|
3. |
Examenvraagstuk
In de visserijbiologie worden groeimodellen ontwikkeld die het
verband aangeven tussen de leeftijd en het gewicht van een
vissoort. Als voorbeeld van een groeimodel is hiernaast de
grafiek getekend die het verband aangeeft tussen de leeftijd en
het gewicht van de haring. Neem aan dat de kromme vanaf t
= 0 beschreven kan worden door
H(t) = c - a • bt |
|
|
|
|
|
a. |
Bepaal a, b en c |
|
|
|
|
Ook bij het kweken van vis
gebruikt men modellen uit de visserijbiologie. In een grote
kweekvijver worden 11000 eenjarige forellen uitgezet. Het aantal
forellen neemt per dag af met 0,03%. Hieruit is af
te leiden dat het aantal in leven zijnde forellen kan worden
beschreven met de formule: |
|
|
|
|
|
N(t) = 11000 • e-0,11t |
|
|
|
|
|
Met t in
jaren vanaf het moment van uitzetten |
|
|
|
|
|
b. |
Geef deze afleiding |
|
|
|
|
|
Het verband tussen de
leeftijd en het gewicht van een exemplaar van deze forelsoort
wordt beschreven door de formule F(t) = 0,600
-
0,535 • e-0,37t (t
in jaren vanaf het moment van uitzetten).
Het gewicht in kilogrammen van alle forellen samen wordt dan
gegeven door: |
|
|
|
|
|
G(t) = 6600 • e-0,11t
- 5885 • e-0,48t |
|
|
|
|
|
c. |
Toon dit aan. |
|
|
|
|
|
|
De eigenaar wil de
vijver helemaal leegvissen op het moment dat het gewicht van
alle forellen samen maximaal is. |
|
|
|
|
|
d. |
Bereken hoeveel maanden na
het uitzetten de vijver leeggevist moet worden |
|
|
|
|
|
|
|
|
4. |
De meeste voedingsstoffen worden
al in de dunne darm aan het voedsel onttrokken.
Een dunne massa onverteerbare voedselresten (ongeveer 80% vocht) gaat
vervolgens vanuit de dunne darm naar de dikke darm toe. In de dikke darm
wordt er vocht onttrokken aan de voedselresten. Door die onttrekking
dikt de massa in en ontstaat de normale ontlasting.
De hoeveelheid vocht die wordt onttrokken aan de voedselresten hangt af
van de tijd die zij in de dikke darm doorbrengen. Elk uur in de dikke
darm wordt er ongeveer 10% van het aanwezige vocht onttrokken. |
|
|
|
|
|
Als P het percentage vocht in de
voedselresten is na t uur in de dikke darm, met een
beginwaarde van 80% vocht, dan leidt dat tot de formule: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Toon aan dat deze formule juist is. |
|
|
|
|
|
b. |
Gezonde ontlasting bestaat voor 30%
uit vocht.
Bereken algebraïsch hoe lang zulke ontlasting in de dikke darm
verblijft. |
|
|
|
|
|
|
|
|
5. |
In een flatgebouw valt op een
gegeven moment de verwarming uit, terwijl het buiten 15 graden
vriest. De temperatuur is op het moment van uitvallen (t
= 0) gelijk aan 20ºC, maar daalt daarna snel. De volgende tabel
geldt: |
|
|
|
|
|
t in uren |
0 |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
T in ºC |
20,0 |
9,5 |
2,2 |
-3,0 |
-6,6 |
-9,1 |
-10,9 |
-12,1 |
|
|
|
|
|
|
a. |
Leg uit hoe je in één oogopslag kunt
zien dat T(t) nooit een exponentiële functie kan zijn. |
|
|
|
|
|
b. |
Het blijkt dat het verschil tussen
de temperatuur en de buitentemperatuur wél een
exponentiële functie is.
Geef een formule voor T(t) |
|
|
|
|
6. |
examenopgave.
De kwaliteit van het water in zwembaden wordt onder anderen beoordeeld
op grond van het ureumgehalte. Ureum komt in het water via zweet en urine.
Metingen hebben aangetoond dat bij 1000 bezoekers per dag de hoeveelheid
ureum in het water op die dag met 500 g toeneemt. Om te voorkomen dat er
teveel ureum in het water komt moet er zó ververst worden dat de
wettelijke norm van 2 g ureum per m3 water niet overschreden
wordt.
In een model gaan we ervan uit dat dagelijks 1000 bezoekers een bad van
1000 m3 bezoeken en dat de verversing van het water 's nachts
plaatsvindt. Voor verversing rekent men 30 liter per persoon per dag. Dat
betekent in dit model dat 's nachts 30 m3 water ververst wordt
(dus 3% van het totaal)
We beginnen de eerste dag met 0 g ureum in het water. Aan het eind van die
dag zit er dus 500 g ureum in het water. Na het verversen is er dan aan
het begin van de tweede dag 485 g ureum over. |
|
|
|
|
|
a. |
Laat zien dat er aan het
begin van de derde dag ruim 955 g ureum in het water zit. |
|
|
|
|
|
b. |
In de loop van welke dag
wordt de norm overschreden? |
|
|
|
|
|
|
Het
blijkt dat 30 liter per bezoeker per dag verversen niet voldoende is. In
plaats van 30 liter wordt daarom 200 liter genomen. Stel dat U de
hoeveelheid ureum aan het begin van een dag is. |
|
|
|
|
|
c. |
Toon aan dat de hoeveelheid
ureum aan het begin van de volgende dag dan gelijk is aan 0,8 • U
+ 400. |
|
|
|
|
|
We
starten in het model weer met 0 g ureum aan het begin van de eerste dag.
De hoeveelheid ureum in gram, Un, aan het begin van de
nde dag kan rechtstreeks berekend worden met de
formule:
Un = 2000 - 2500 • 0,8n |
|
|
|
|
|
d. |
Leg uit met deze formule dat
aan het begin van elke dag aan de wettelijke norm is voldaan. |
|
|
|
|
|
e. |
In de loop van een dag kan de
wettelijke norm wél overschreden worden. Bereken op welke dag dat voor
het eerst gebeurt. |
|
|
|
|
|
|
|
|
7. |
examenopgave HAVO Wiskunde B, 1996. |
|
|
|
|
|
Als we een fles melk uit de
koelkast halen, zal de temperatuur van de melk langzaam oplopen van
de temperatuur in de koelkast tot de temperatuur van de omgeving.
Bij een zekere instelling van de koelkasttemperatuur en een bepaalde
omgevingstemperatuur geldt de volgende formule:
T = 19 - 13 • 0,78t
T is de temperatuur van de melk in graden Celsius, en t is de
tijd in minuten die verstreken is nadat de melk uit de koelkast is
gehaald. |
|
|
|
|
|
|
a. |
Teken de grafiek van T met
asymptoot. |
|
|
|
|
|
b. |
Geef zowel de
omgevingstemperatuur als de koelkasttemperatuur. Motiveer je
antwoord. |
|
|
|
|
|
c. |
Benader de snelheid van
verwarming op het tijdstip t = 0 met behulp van een
differentiequotiënt waarbij
Δt =
0,01. Rond je antwoord af op één decimaal. |
|
|
|
|
|
We halen een fles melk uit
de koelkast en tegelijkertijd zetten we een andere fles melk in de
koelkast.
Voor de temperatuur van de melk in de fles die uit de koelkast
gehaald is geldt de bovenstaande formule. Voor de temperatuur van de
melk in de andere fles geldt de formule: T = 6 + 13 • 0,78t
|
|
|
|
|
|
d. |
Bereken na hoeveel minuten
de temperatuur in beide flessen dezelfde is geworden. Rond je
antwoord af op één decimaal. |
|
|
|
|
|
Voor producten die uit een
andere koelkast worden gehaald, geldt bij gegeven
koelkasttemperatuur en gegeven omgevingstemperatuur een formule van
de volgende vorm: T = 16 - 11 • gt
Het grondtal g is afhankelijk van het gekoelde artikel (voor
flessen melk geldt g = 0,78).
Een blikje frisdrank op koelkasttemperatuur wordt uit die koelkast
gehaald en heeft 15 minuten later een temperatuur van 14 graden. |
|
|
|
|
|
e. |
Bereken de waarde van g
voor dat flesje frisdrank. Rond je antwoord af op twee decimalen. |
|
|
|
|
|
|
8. |
examenvraagstuk VWO Wiskunde A, 1993. Onderstaande alinea's zijn vrij naar een
artikel dat in 1991 in een krant stond. |
|
|
|
|
|
FAO luidt
noodklok. |
|
van onze
verslaggever |
1 |
AMSTERDAM - elk jaar verdwijnt steeds meer tropisch
oerwoud. In 1990 was de afname wel anderhalf keer zo
groot als in 1980. Dit stelt de FAO, de voedsel- en
landbouworganisatie van de Verenigde Naties, in een
zondag verschenen rapport met nieuwe gegevens over
de ontbossing van de aarde.
.... |
2. |
In 1990 verdween in de tropen zeventien miljoen
hectare oerwoud. Dit is een gebied even groot als
Oostenrijk, Denemarken en Nederland samen.
... |
3. |
Er was op 1 januari 1990 nog 2900 miljoen hectare
tropisch oerwoud over.
.... |
4. |
De FAO wijst naar de geïndustrialiseerde landen,
waar de ontbossing een halt is toegeroepen. Tussen 1
januari 1980 en 1 januari 1985 is de bosoppervlakte
in die landen met 5 procent toegenomen tot 2100
miljoen hectare
.... |
|
|
|
|
|
|
|
Een lezer van dit artikel probeert de
gegeven informatie in een wiskundig model te verwerken om daarmee te
kijken wat de gevolgen zullen zijn als de afname van het tropisch
oerwoud op dezelfde wijze blijft voortduren.
Hij noemt y(t) het oppervlak tropisch oerwoud (in
miljoenen hectare) dat op tijdstip t nog aanwezig is. Hij neemt
t = 0 op 1 januari 1980 en hij neemt t in jaren. |
|
|
|
|
|
a. |
Leg uit waarom zowel een formule
van de vorm y(t) = a • t + b als een
formule van de vorm y = agt niet in
overeenstemming is met de gegevens. |
|
|
|
|
|
De lezer kiest voor een formule
y(t) = b - agt .
Uit de in de alinea's 1, 2 en 3 verstrekte informatie leidt hij waarden
af voor b, a en g.
Hij vindt: y(t) = 3311 - 274 • 1,0414t
|
|
|
|
|
|
b. |
Laat zien dat deze formule wel
in overeenstemming is met de in de alinea's 1, 2 en 3 gegeven
informatie. |
|
|
|
|
|
Wanneer de ontbossing op
dezelfde wijze blijft voortduren zal op een gegeven moment minder dan
1000 miljoen hectare tropisch oerwoud overgebleven zijn. |
|
|
|
|
|
c. |
Bereken in welk jaar dit volgens
deze formule zal gebeuren. |
|
|
|
|
|
In alinea 4 wordt vermeld dat de
bosoppervlakte in de geïndustrialiseerde landen in de genoemde periode
1980-1985 met 5% is toegenomen. Neem aan dat deze groei tot het jaar
2000 op dezelfde manier doorgaat. |
|
|
|
|
|
d. |
Onderzoek of de bosoppervlakte in de
geïndustrialiseerde landen op 1 januari 2000 al groter is dan de
oppervlakte van het tropisch oerwoud, dat er dan volgens de formule van
de lezer nog over is. |
|
|
|
|
9. |
Examenvraagstuk VWO Wiskunde A, 2002. In 1977 troffen onderzoekers in Vaes een
kleine groep ransuilen aan. Vanaf dat moment heeft men ze nauwgezet
bestudeerd. Daaruit bleek onder andere dat de ransuilen vroeg in het
voorjaar broeden en dat de jongen half juni al,kunnen vliegen. Uit
tellingen die steeds eind juni plaatsvonden bleek dat de populatie in
omvang toenam. In de volgende tabel staan enige resultaten.
|
|
|
|
|
|
Aantal ransuilen per
eind juni |
jaar |
1977 |
1989 |
aantal |
20 |
178 |
|
|
|
|
|
|
Neem aan dat tussen eind juni 1977 en eind juni 1989 het aantal
ransuilen jaarlijks met een vast percentage toenam. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken met hoeveel procent per jaar het
aantal ransuilen in deze periode toenam. |
|
|
|
|
|
Eind juni 1991 telde men 205 ransuilen. Dat
is minder dan volgens de bovenstaande groei verwacht mocht worden. Dit
zou verklaard kunnen worden door het feit dat door ransuilen gebruikte
broedplaatsen (bestaande holtes in bomen en gebouwen) altijd slechts in
beperkte mate aanwezig zijn. Daardoor konden sommige vrouwtjes dat jaar
geen broedplaats vinden.
Aanvankelijk dacht een onderzoeker het aantal ransuilen vanaf 1989
goed te kunnen voorspellen met een model van de vorm: R(t) = a
- b • 0,6t
Hierbij is R(t) het aantal ransuilen in jaar t en t
het aantal jaren na eind juni 1989.
Hij koos a en b zo dat de formule 178 ransuilen
opleverde voor 1989 (t = 0) en 205 ransuilen voor 1991 (t
= 2). Zo vond hij voor a de waarde 220,2 en voor b de
waarde 42,2. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken de waarden van a en b afgerond op
twee decimalen. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|