| 
			
				|  |  |  
				| Een
        onbekende n, p, k. | © 
				h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |  | 
    
      |  |  | 
    
      | Ter herinnering eerst maar even de
        eigenschappen van het binomiale systeem: | 
    
      |  |  | 
    
      | 
          
            
              | 
                  
                    
                      | BINOMIAAL: • zonder terugleggen.
 • twee mogelijkheden per keer.
 |  
                      |  |  
                      | aantal experimenten n kans op succes per keer  p
 gevraagd k
                successen
 P(k) = (n  nCr k) • pk
                • (1 - p)n - k
 |  |  | 
    
      |  |  | 
    
      | Eerst even een opmerking over die "twee
        mogelijkheden per keer". Soms moet je er zelf voor zorgen dat er
        twee mogelijkheden per keer zijn, door handig te kiezen wat
        "succes" is en wat "geen succes" is. 
 Neem bijvoorbeeld het probleem:  Gooi 10 dobbelstenen, wat is de
        kans op 5 zessen?
 De saaie wiskundige zal zeggen:  "Er zijn elke keer geen 2
        mogelijkheden, maar 6 want je kunt elke keer immers 1,2,3,4,5,6 gooien.
        Daarom werkt de binomiale verdeling niet"
 De creatievere wiskundige zal zeggen: "Als ik nou zes gooien
        "succes" noem en niet-zes "geen-succes", dan zijn er wél twee
        mogelijkheden, namelijk zes en niet-zes. Dus kan ik de binomiale 
		verdeling wél gebruiken, met n = 10, p = 1/6 
		en k = 5".
 
 Dat maakt het aantal toepassingen van de binomiale verdeling al flink
        groter.
 Maar we kunnen deze verdeling nog veel handiger gebruiken in
        problemen met een onbekende n of  p of k.Het motto is:
 | 
    
      |  |  | 
    
      | Je
        kunt ook een X gebruiken! | 
    
      |  |  | 
    
      | voorbeeld 1: Gooi 50 keer met een gewone dobbelsteen. Op welk aantal zessen is de
        kans gelijk aan 0,084?
 Dit is een binomiaal probleem (elke keer twee mogelijkheden, namelijk
        zes en niet-zes, de kansen elke keer gelijk (1/6))
 n = 50, p = 1/6  maar k
        is onbekend.
 Voer in je rekenmachine in  Y1 = binompdf (50, 1/6,
        X)
 Kijk nu bij TABLE bij welke X er 0,084 uitkomt.
 Dat is bij X = 11, dus de kans op 11 zessen is ongeveer 0,084.
 | 
    
      |  |  | 
    
      | 
 | 
    
      |  |  | 
    
      | voorbeeld 2:Hoe vaak moet je een zuiver  muntstuk opgooien zodat de kans op 10 keer KOP
        gelijk is aan  0,061?
 Dit is een binomiaal probleem (elke keer twee mogelijkheden, namelijk
        KOP en MUNT, de kansen elke keer gelijk (1/2))
 n is onbekend,  p = 1/2,  k
        = 10
 Voer in je rekenmachine in  Y1 = binompdf ( X, 1/2,
        10)
 Kijk nu bij TABLE bij welke X er 0,061 uitkomt.
 Dat is bij X = 14  dus je moet 14 keer gooien zodat de kans op 10
        zessen gelijk is aan 0,061.
 voorbeeld 3.De kans dat ik met een valse dobbelsteen van de 60 keer gooien zoals
        verwacht 10 zessen gooi is gelijk aan 12%.
 Hoe groot is de kans (in drie decimalen) op zes bij één keer gooien?
 Dit is een binomiaal probleem (60 experimenten, elke keer twee mogelijkheden, namelijk
        6 en niet-6, de kansen elke keer gelijk, maar onbekend,  n = 60
        ,  p = onbekend,  k
        = 10)
 Voer in je rekenmachine in  Y1 = binompdf ( 60, X ,
        10) en Y2 = 0,12
 Met intersect kun je de gezochte p = X vinden  (window bijv. 
        Xmin = 0, Xmax = 1, Ymin = 0, Ymax = 0,2)
 Dat geeft p = 0,143  of  p = 0,192.
 | 
    
      |  |  | 
    
      | OPGAVEN | 
    
      |  |  | 
    
      | 
          
            
              | 1. | Waarom kun je in
                voorbeeld 3 hierboven gebruik maken van INTERSECT van je
                rekenmachine en in de voorbeelden 1 en 2 niet? |  
              |  |  |  |  |  
              | 2 | Veel mensen denken dat bij de
                geboorte de kans op een jongen gelijk is aan de kans op een
                meisje. Toch blijkt dat in werkelijkheid niet zo te zijn. In het
                histogram hiernaast is dat te zien. Het toont de werkelijke kansverdeling van het aantal jongens in
                een gezin van vier kinderen. De percentages staan boven de
                staven.
 Hoe groot is de kans bij een geboorte op een jongen? | 
				 |  
              |  |  |  |  |  
              |  |  |  |  |  
              | 3. | Sjeng Schalken is een
                tennisspeler. Ik weet niet precies hoeveel procent van zijn
                eerste services hij goed serveert, maar ik weet wel dat als hij
                30 keer serveert dat dan de kans dat er dan 20 goed zijn gelijk
                is aan 15%. Bereken het percentage van eerste services dat goed is. Geef je 
				antwoord in procenten nauwkeurig
 |  
              |  |  |  |  |  
              |  |  |  |  |  
              | 4. | Uit een onderzoek van het
                ministerie van Verkeer en Waterstaat blijkt dat 40% van de
                treinen in Nederland te laat komt. Dat betekent natuurlijk niet
                dat in elke steekproef die je zou nemen precies 40% van
                de treinen te laat komt. Dat zou wel heel toevallig zijn. De NS houdt een steekproef onder een aantal treinen. De kans dat 
                precies 40% van de treinen in de steekproef te laat zijn
                blijkt gelijk te zijn aan 7%, als we aannemen dat voor elke
                trein de kans dat hij te laat is 40% is.
 
 Hoe groot was de steekproef van de NS?
 |  
              |  |  |  |  |  
              |  |  |  |  |  
              | 5. | Gooi 1000 keer met een
                munt. We bekijken de kans dat het verschil tussen het aantal kop en
                het aantal munt gelijk is aan A.
 Voor welke A is deze kans ongeveer 1,8%?
 |  
              |  |  |  
              |  |  |  
              | 6. | Hieronder staan drie histogrammen getekend. |  
              |  |  |  
              |  | 
		 |  
              |  |  |  
              |  | Bij elk histogram is er 
				een staaf met hoogte 0,2. Bereken bij elk van deze histogrammen de kans die bij de hoogste 
				staaf hoort.
 |  
              |  |  |  
              |  |  |  
              | 7. | Een frisdrankenfabrikant houdt 
		een "doppenactie", waarbij er aan de onderkant van de dop van een aantal 
		flesjes een stickertje zit dat recht geeft op een gratis flesje. De 
		fabrikant zegt in de reclame dat bij 12% van de flesjes zo'n sticker 
		onder de dop zit. |  
              |  |  |  |  |  |  
              |  | a. | Hoe groot is dan de kans dat iemand die 5 
		flesjes koopt, er méér dan 5 krijgt? |  
              |  |  |  |  |  |  
              |  | b. | Hoe groot is de kans dat iemand 
		die 5 flesjes koopt, er precies zes krijgt? Denk erom dat ook onder de 
		dop van zo'n gratis flesje weer een sticker kan zitten! |  
              |  |  |  |  |  |  
              |  | Een jongetje klaagt bij een 
		winkelier dat hij nu al drie weken lang al zijn zakgeld aan 
		frisdrankflesjes heeft uitgegeven, en nog steeds geen enkele sticker heeft
        gekregen. De winkelier zegt dat het jongetje pech heeft, want dat de
        kans daarop gelijk is aan 1%. |  
              |  |  |  |  |  |  
              |  | c. | Hoeveel flesjes
        kan het jongetje van één week zakgeld kopen? |  
              |  |  |  |  |  |  
              |  | De vader van het jongetje 
		belooft hem, om hem te troosten, dat ze samen naar de winkel zullen gaan 
		en in één keer zoveel flesjes gaan kopen dat de
        kans op minstens één prijs gelijk is aan 99,9% |  
              |  |  |  |  |  |  
              |  | d. | Hoeveel flesjes
        moet de vader dan gaan kopen? |  
              |  |  |  |  |  |  
              |  | De vader bedenkt daarna dat het 
		handiger is om één voor één flesjes te kopen
        en te stoppen zodra er een prijs is. |  
              |  |  |  |  |  |  
              |  |  e. | Hoeveel flesjes
        zal de vader nu naar verwachting moeten kopen? |  
              |  |  |  |  |  |  
              |  |  |  
              | 8. | Een oplichter geeft 
		mij een valse dobbelsteen. Hij beweert dat de kans dat je bij 20 keer 
		gooien precies 6 zessen gooit gelijk is aan 15%. Neem aan dat percentage 
		dat klopt. |  
              |  |  |  |  |  |  
              |  | a. | Hoeveel procent 
		groter is deze kans vergeleken met een zuivere dobbelsteen? |  
              |  |  |  |  |  |  
              |  | b. | Hoe groot is de kans 
		om met deze valse dobbelsteen in een serie van 10 worpen precies 3 
		zessen te gooien? |  
              |  |  |  |  |  |  
              |  | c. | Een andere oplichter 
		vertelt mij dat hij een dobbelsteen heeft waarbij de kans dat je bij 20 
		keer gooien precies 6 zessen gooit nog groter is dan 15%. Hoe groot kan die kans op precies 6 zessen maximaal zijn?
 |  
              |  |  |  |  |  |  
              |  |  |  |  |  |  
              |  |  |  |  |  
              |  |  |  |  |  | 
    
      |  | 
    
      | © 
				h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) | 
    
      |  |  |