Bij veel achtbanen is de vorm van
de afdaling als hiernaast. Vanaf de top gaat het steeds steiler naar
beneden, om op een gegeven moment weer minder steil te gaan lopen, omdat
er natuurlijk ook weer afgeremd moet worden.
Een interessante vraag is natuurlijk: "Op welk punt is
de baan het steilst?"
Laten we deze vraag meteen maar vanuit dit normale Nederlands naar
wiskundetaal vertalen. Dan staat er eigenlijk: Waar is de helling
(negatief) het grootst?
Als je aan de grafiek van de baan hiernaast op een aantal plaatsen de
raaklijn tekent, dan zie je dat de helling van die raaklijnen eerst
groter(negatief) wordt, en daarna weer minder groot:
Ergens bij een punt P is die
helling minimaal.
Maar dat betekent dat de afgeleide minimaal is.....
Als een willekeurige functie ergens een minimum heeft, dan gaat de
grafiek daar over van dalend naar stijgend, dus gaat zijn helling daar
van negatief naar positief.
Dus als de afgeleide bij P een minimum heeft, dan gaat de helling
dáárvan van negatief naar positief.
Dat betekent dat de afgeleide van de afgeleide van negatief naar
positief gaat!!!
De afgeleide van de afgeleide noteren we als f''
(spreek uit: f-dubbel-accent)
Wat stelt die f''
voor?
De f'' (de helling van
de helling) geeft aan hoe snel de helling verandert.
f''
positief :
de helling neemt toe.
de grafiek stijgt sneller of daalt minder snel.
de grafiek is HOL.
f'' negatief:
de helling neemt af.
de grafiek stijgt langzamer of daalt sneller.
de grafiek is BOL.
Zo'n punt waar de grafiek van HOL
naar BOL (of andersom) gaat heet een BUIGPUNT.
Buigpunt:
• f
gaat van hol naar bol (of
andersom).
• f '
heeft een maximum of een minimum.
• f ''
wisselt van teken.
Hoe
spoor ik zo'n buigpunt op?
Dat gaat vrij eenvoudig via de
derde eigenschap in het kader hierboven. Als f '' van teken
moet wisselen, dan kan dat alleen maar als f '' gelijk is aan0
óf als f '' niet bestaat. Kortom: je lost op f '' =
0 en maakt een tekenbeeld van f '' . Dan zie je vanzelf waar er
tekenwisseling is.
Los op f '' = 0
en maak een tekenbeeld van f ''
Voorbeeld 1 Geef de buigpunten van f(x) = x3
- 6x2 f ' (x) = 3x2
- 12x
en f'' (x) = 6x
- 12
6x
- 12 = 0 ⇒ x =
2 en een tekenbeeld van f'' ziet er uit als
hiernaast.
Bij x = 2 wisselt f '' van
teken dus heeft de grafiek van f een buigpunt.
Dat is dan het punt (2, -16)
Voorbeeld 2
Geef de buigpunten van f(x)
= x4
-12x3 + 54x2 f' (x) = 4x3- 36x2
+ 108x en f '' (x) = 12x2
- 72x + 108
12x2
- 72x + 108 = 0 ⇒
x = 3 en een tekenbeeld van f '' ziet er uit als
hiernaast.
Er is geen tekenwisseling, dus geen buigpunt.
Voorbeeld 3 Geef de buigpunten van f(x) = 3√x
f
(x) = x1/3dus
f ' (x) = 1/3
• x-2/3 en f '' (x)
= -2/9x-5/3
Dat is nergens nul, maar bestaat niet bij x = 0.
Een tekenbeeld van f '' ziet eruit als hiernaast.
Daar zie je dat f een buigpunt heeft bij x = 0.
Dat komt omdat de grafiek eruit
ziet als hieronder. In de oorsprong gaat de grafiek inderdaad van hol
naar bol, dus daar is een buigpunt. Maar de helling in de grafiek is
oneindig groot (de raaklijn is verticaal) dus de afgeleide bestaat daar
niet. Dus de tweede afgeleide ook niet.
1.
Geef de coördinaten van de buigpunten
van de grafieken van de volgende functies:
a.
f(x) = x4 + 2x3
- 36x2 + 2
e.
f(x) = 2x√x
- 3x2 + 8x
b.
f(x) = 8x2√x
- 45x2
f.
f(x) = 6x5-
20x3 + 3
c.
g.
d.
f(x) = x4 + 8x3
+ 24x2
h.
f(x) = x2 • (1
-
√x)
2.
Hieronder staat de grafiek van een
functie. De plaats van de buigpunten en de extremen is
aangegeven.
Vul in de onderstaande tabel overal
= 0 of < 0 of > 0 in.
x
-5
-4
-3
-2
-1
0
1
2
3
4
5
f
f '
f''
3.
Geef de coördinaten van de buigpunten
van de grafieken van de volgende functies:
a.
c.
b.
f(x) = 162 • lnx + x3
d.
f(x) = (x2
- 1)
• e2x
4.
Gegeven zijn de functies fp
door:
Voor welke p heeft de grafiek
van fp een buigpunt bij x = e3
?
5.
Gegeven is de functie f(x)
= x • e-x
Geef de vergelijking van de buigraaklijn (dat is de raaklijn in
het buigpunt) van de grafiek van f .
6.
Iemand beweert dat van een algemene
derdegraads functie y = ax3 + bx2
+ cx + d de x-coördinaat van het buigpunt altijd midden tussen
de x-coördinaten van beide toppen in ligt.
Onderzoek of dat inderdaad het geval
is.
7.
De normale verdeling heeft
vergelijking
Daarin zijn
μ
en σ constanten (μ
is het gemiddelde en σ de
standaarddeviatie)
Toon aan dat de buigpunten van deze verdeling zich bevinden bij x
=
μ + σ en
x =
μ
- σ
8.
Gegeven is de functie:
Geef de coördinaten van de buigpunten
van de grafiek van f.
9.
De grafiek van de functie f(x)
= (x2
-a)e2x
heeft twee buigpunten.
Het eerste buigpunt bevindt zich bij x = 1
Geef de coördinaten van het tweede buigpunt.
(-3, 2/e6)
10.
Gegeven is de functie f(x)
= 2x • e1
-x
Geef een vergelijking van de buigraaklijn van de grafiek van
f.
11.
Hieronder
staan van een functie f de tekenbeelden van f , f
' , en van f ''.
Schets een mogelijke grafiek van f die daar bij zou kunnen
horen.
12.
Gegeven is de functie f(x)
= x4
- 4x3
-px2-
8x
- 2
a.
Geef de coördinaten van de buigpunten
van de grafiek f(x) als p = 18
(3, -215) (-1, -7)
b.
Waarom heeft de grafiek van f
geen buigpunten voor p = -10?
c.
Voor welke p heeft de grafiek
van f precies één buigpunt?
geen
13.
Gegeven zijn de functies fa(x) = x3
- 4x2 + a De buigraaklijn van fa gaat door O.
Bereken a
a = -67/24
14.
Gegeven zijn de functies
fa(x) door:
Toon
aan dat de grafiek van fa voor geen enkele a
een buigpunt heeft.
15.
Gegeven
zijn de functies fa(x) =
x2 •
e -ax
a.
Bereken
algebraďsch de x-coördinaten van de buigpunten van
f√2
1 ± √2
b.
De grafiek van fa
heeft twee verschillende buigpunten op horizontale afstand
√2 van elkaar. Bereken a
a = 2
16.
Gegeven is de functie f(x) =lnx/x
Voor de tweede afgeleide van f geldt: f
''(x)
= (-3 + 2lnx)/x3
a.
Toon dat aan.
b.
Geef een vergelijking van de buigraaklijn van de grafiek van
f.
17.
Gegeven zijn de functies fa(x) = x3
-
4x2 + 2x + 5
a.
Onderzoek algebraďsch of het buigpunt van de grafiek van f
midden tussen beide toppen in ligt.
(je mag afronden)
Hiernaast zie je de grafiek van f en de lijn y = 21
-
2x tussen x = 0 en x = 4
De
grafieken snijden elkaar bij x = 4
b.
Bereken algebraďsch de maximale verticale afstand tussen deze
twee grafieken op dit gebied.
18.
Gegeven is de functie f(x) = ln2x Voor de tweede afgeleide van f geldt: f
''(x)
= (2
- 2lnx)/x2
a.
Toon dat aan.
b.
Geef een vergelijking van de buigraaklijn van de grafiek van
f.
19.
Gegeven is de functie f(x) = ln3x
De grafiek van f heeft twee buigraaklijnen
Geef de vergelijkingen van die buigraaklijnen
Alwéér zo'n superhandige toepassing
van de tweede afgeleide.....
Als je maxima of minima aan het zoeken bent, dan stel je (uiteraard)
f '(x) = 0.
Maar als daar dan oplossingen van krijgt, dan weet je nog niet of het
nou om een maximum gaat of om een minimum of om een buigpunt.
We losten dat tot nu toe op door een tekenbeeld van f ' te maken
en te kijken of die van teken wisselde en zo ja, hoe.
Maar dat kan natuurlijk ook met de tweede afgeleide, want die bepaalt of
de grafiek hol (een minimum) of bol (een maximum) loopt.
Als f ' = 0 dan geldt:
• Als f '' > 0 dan is er een minimum.
• Als f '' < 0 dan is er een maximum.
• Als f'' = 0 dan is het nog onbekend.
Voorbeeld.
Bereken de coördinaten van het maximum van de grafiek van y = 4x3
- 2x2
- 8x
- 5 f ' = 12x2
- 4x
- 8 en dat is nul
als x = 1 of x = -2/3(ABC-formule)
f '' = 24x
- 4. f '' (1) = 20 dus dat is een minimum f '' (-2/3)
= -20 dus dat is een maximum.
Het maximum is (-2/3,
-47/27)
(door in te vullen in f zelf)