1. |
Bij een
televisieshow mag de winnares proberen een prijs te veroveren.
Zij krijgt tien deuren te zien. Achter twee van die deuren
bevindt zich een prijs. Achter de andere 8 deuren zit helemaal
niets. De winnares mag drie deuren openen, en de prijzen die zij
tevoorschijn haalt houden.
Bereken de kans dat er minstens één prijs tevoorschijn komt. |
|
|
|
|
|
|
|
|
2. |
Het
verjaardagprobleem
In een klas zitten 30 leerlingen. Er zijn geen tweelingen bij.
Hoe groot is de kans dat er minstens twee op dezelfde datum
jarig zijn? |
|
|
|
|
|
|
|
|
3. |
Ik heb
6 lege vazen, genummerd 1 tm 6.
Eerst doet Margriet in zes van die vazen een witte parel. Ze
kiest de vazen steeds willekeurig,dus vaker dezelfde vaas kan
ook. Daarna doet Jolanda in (weer willekeurig) vier van die vazen een zwarte parel (ze
weet niets van de acties van Margriet af, dus zou best een
zelfde vaas kunnen kiezen).Nu kies ik willekeurig één van de vazen.
Hoe groot is de kans dat er minstens één parel in zit?
|
|
|
|
|
|
|
|
|
4. |
Je kiest drie
willekeurige verschillende cijfers (van 0 tm 9)
Vervolgens pak je een willekeurig briefje van 10, 20 of 50 euro.
Daar staat een willekeurig getal van 11 cijfers op.
Hoe groot is de kans dat minstens één van jouw drie cijfers op
dit briefje voorkomt? |
|
|
|
|
|
|
|
5. |
Er staan zeven mensen op de
lift van een hotel te wachten. Als de lift komt stappen ze er allemaal
in. Het gebouw waar ze zich in bevinden heeft 25 verdiepingen met elk
het zelfde aantal kamers. |
|
|
|
|
|
a. |
Hoe groot is de kans dat er minstens twee
mensen op dezelfde verdieping moeten zijn? |
|
|
|
|
|
|
We zijn
verder geïnteresseerd in hoe groot de kans is, als jij één van
deze zeven mensen bent, dat er minstens één andere persoon uit
de lift bij jou op de verdieping moet zijn. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bereken deze
kans als elke verdieping een zeer groot aantal kamers heeft. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
6. |
Examenvraagstuk
In de gang naar
een kluis is een
alarminstallatie aangebracht die in directe verbinding staat met de
meldkamer op het hoofdbureau van de politie. In het plafond zijn
(onzichtbaar) vijf roterende sensoren aangebracht. 's Nachts gaat het
alarm automatisch af zodra minstens één van deze sensoren geactiveerd
wordt. De sensoren werken geheel onafhankelijk van elkaar. Voor elke
sensor afzonderlijk geldt dat de kans op een alarm (de detectiekans) in
het geval dat iemand 's nachts de sensor passeert, gelijk is aan 0,45. |
|
|
|
|
|
|
a. |
Toon met een
berekening aan dat de kans dat het alarm bij de politie afgaat als
iemand 's nachts de sensor passeert gelijk is aan 95%. |
|
|
|
|
|
|
De
directie vindt deze kans te klein. Zij wil de sensorinstallatie zo laten
verbeteren dat de kans op alarm als iemand 's nachts de hele gang
aflegt, groter is dan 99,5%. Volgens de chef van de beveiliging kan dit
op twee verschillende manieren bereikt worden:
I: Het aantal sensoren met een detectiekans van 0,45 wordt
uitgebreid; per bij te plaatsen sensor kost dit ƒ8000,-
II: Een aantal van de aanwezige sensoren wordt ingeruild tegen een nieuw
type met een detectiekans van 0,80. Per ingeruilde sensor kost dit
ƒ9000,-. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bereken hoeveel
men minimaal moet uitgeven om de sensorinstallatie zodanig te verbeteren
dat aan de wens van de directie wordt voldaan. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
7. |
Een
gemeenschappelijke kennis?
In Nederland wonen ongeveer 16.000.000 mensen.
Ik kom in de trein naast een willekeurige andere Nederlander te
zitten en wij raken aan de praat, en verdomme! Het blijkt dat
wij een gemeenschappelijk persoon kennen!!!
Wat een toeval!!!
Of toch niet....???
Laten we eens aannemen (schatten) dat elke Nederlander ongeveer
1000 andere Nederlanders kent. Niet allemaal even goed
natuurlijk.Kies nu een willekeurig persoon uit alle
Nederlanders. |
|
|
|
|
|
|
De kans dat deze
willekeurige Nederlander niet BEIDE mensen in de trein kent is dan ongeveer 0,9999999961. |
|
|
|
|
|
|
a. |
Toon dat aan. |
|
|
|
|
|
|
|
|
De kans dat
alle 16000000 miljoen Nederlanders deze twee mensen niet beiden
kennen is dan ongeveer 0,94.
Dat betekent dat je in 6% van de ontmoetingen een
gemeenschappelijke kennis hebt! |
|
|
|
|
|
|
b. |
Toon dat aan. |
|
|
|
|
|
|
|
8. |
Examenvraagstuk HAVO
wiskunde A, 1992 |
|
|
|
|
|
|
Kansrekening kom je overal in wetenschappelijke
publicaties tegen. Helaas is de formulering niet altijd even helder.
Hieronder vind je daar een voorbeeld van.
De tekst is afkomstig uit het standaardwerk "De Nederlandse Delta". Het
beschrijft de overstromingsramp van 1953. Toen steeg het water bij vloed
zo hoog dat een groot deel van Zuidwest-Nederland onder water kwam te
staan. |
|
|
|
|
|
|
De ramp...
De stormvloed die in de nacht van 31 januari
op 1 februari 1953 ons land overviel kwam als een volslagen
verrassing. We wisten wel dat een vloed van een dergelijke
hoogte eens zou kunnen voorkomen. Zo'n vloed heeft een
frequentie van ongeveer 1/300, dat wil zeggen dat een
willekeurige inwoner van het Deltagebied een kans heeft van
bijna 25% om een vloed van dit formaat eenmaal in zijn
leven mee te maken. Maar zo'n kansberekening sprak niet tot
de verbeelding, een eventuele gebeurtenis van deze omvang
kon men zich nauwelijks voorstellen. Terwijl in de
rampnacht het vloedwater topt angstwekkende hoogte begon te
stijgen, hadden vele Deltabewoners zich dan ook onbekommerd
ter ruste begeven. |
|
|
|
|
|
|
|
Er wordt gesproken over een frequentie van ongeveer
1/300. Je zou kunnen denken dat de schrijver bedoelt, dat we per 300
keren vloed gemiddeld 1 keer "een dergelijke hoogte" kunnen verwachten.
De tijd tussen twee opeenvolgende keren vloed is 12 uur en 25 minuten.
Mensen worden gemiddeld 73 jaar oud. |
|
|
|
|
|
|
a. |
Gemiddeld hoeveel keer in een mensenleven
zal een dergelijke hoogte dan voorkomen? Licht je antwoord toe. |
|
|
|
|
|
|
Omdat in de tekst gesproken wordt van een
kans van bijna 25% kan het niet zo zijn dat de schrijver met "een
frequentie van ongeveer 1/300" bedoelde: ongeveer 1 keer per 300
keer vloed. Misschien bedoelde de schrijver wel: gemiddeld 1 keer per
300 jaar.
Neem aan dat voor ieder jaar geldt dat de kans op zo'n vloed 1/300 is.
De schrijver spreekt over "eenmaal in zijn leven". Ga er van uit dat hij
"minstens eenmaal in zijn leven" bedoelt. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Ga met een berekening na of de uitspraak
"....een kans heeft van bijna 25%..." hiermee in overeenstemming is. |
|
|
|
|
|
9. |
Examenvraagstuk HAVO
Wiskunde B, 2005 |
|
|
|
|
Bij de kaartjescontrole in de
trein hanteert de NS het begrip controle-intensiteit. Met een
controle-intensiteit van 10% op een bepaald traject bedoelt de NS dat er
in de spitsuren gemiddeld in 1 op de 10 ritten op dat traject
kaartjescontrole plaatsvindt.
We gaan ervan uit dat iemand dan een kans heeft van 10% om bij een rit op
dat traject gecontroleerd te worden.
Een reiziger neemt op een dag een retourtje op dit traject (dat zijn
dus 2 ritten) Hij reist in de spitsuren. Neem aan dat de
controle-intensiteit op dit traject 10% is. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de kans dat hij die dag op dit
traject niet wordt gecontroleerd. |
|
|
|
|
|
Deze reiziger neemt in een
bepaalde week op elk van de vijf werkdagen een retourtje op dit traject,
waarbij hij steeds in de spits reist. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bereken de kans dat hij tijdens
deze werkweek precies één keer wordt gecontroleerd. |
|
|
|
|
|
|
Wordt de controle-intensiteit op
een bepaald traject gelijk gesteld aan p (in %), dan is de kans dat
een reiziger in de spitsuren van een werkweek (10 ritten) geen enkele maal
gecontroleerd wordt gelijk aan (1 - 0,01p)10 |
|
|
|
|
|
|
c. |
Toon dit aan. |
|
|
|
|
|
|
De NS wil ervoor zorgen dat de kans dat een
reiziger in de spitsuren van een werkweek (10 ritten) geen enkele maal
gecontroleerd wordt hoogstens 20% is. |
|
|
|
|
|
|
d. |
Onderzoek hoe groot de controle-intensiteit
dan minstens moet zijn. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|