1. |
Bereken algebraïsch welke extremen de
volgende functies hebben. Geef elke keer ook aan of het om een
maximum of een minimum gaat. |
|
|
|
|
|
|
a. |
f(x) = 2x2 + 8x
+ 7 |
d. |
f(x) = 1/x
+ 3x2 |
|
b. |
y = x3 - 9x2
+ 24x - 24 |
e. |
f(x) = 8/x²
+ 2x - 3 |
|
c. |
y = √x -
2x |
f. |
y = x√x
- 0,75x2 |
|
|
|
|
2. |
Vroeger heb je ooit
geleerd dat de top van de parabool y = ax2
+ bx + c ligt bij x = - b/2a
Toon dat aan met behulp van de afgeleide. |
|
|
|
|
3. |
Een ijsverkoper merkt
dat het aantal ijsjes dat hij op een dag verkoopt toeneemt als
hij de prijs ervan verlaagt (ja dûh). Op dit moment verkoopt
hij zijn ijsjes voor €1,50 per stuk en hij verkoopt 250 ijsjes
per dag, dus dat levert hem een omzet van 250 • 1,50 =
€375,- per dag
Hij experimenteert een beetje en komt tot de conclusie dat voor
elke 10 cent dat hij van de prijs afhaalt, hij 20 ijsjes extra
verkoopt.
Stel dat hij uiteindelijk besluit om d dubbeltjes van de
prijs af te halen.
Dan is zijn totale omzet (het bedrag dat hij per dag
binnenkrijgt) gelijk aan O = 375 + 5d - 2d2
|
|
|
|
|
a. |
Toon aan dat die formule klopt. |
|
|
|
|
b. |
Bij welke prijs is de omzet van deze
verkoper maximaal? |
|
|
|
|
|
|
4. |
Ik kocht op 1 januari 2000
een pakket aandelen. In de dagen die volgden hield ik goed de
waarde van mijn pakket in de gaten. Het ging geweldig! Er bleek
te gelden: |
|
|
|
|
|
|
W(t)
= 0,7t3 - 35t2 + 500t
+ 1000 |
|
|
|
|
|
Daarbij is t de
tijd in maanden met t = 0 op 1 januari 2000, en W
de waarde van mijn aandelenpakket in euro.
De grafiek van deze functie staat hiernaast gegeven.
Beantwoord de volgende vragen algebraïsch. |
|
|
|
a. |
Ik heb een poosje slecht
geslapen toen de waarde van mijn aandelen daalde. Hoe
lang duurde dat poosje? |
|
|
b. |
Op welk tijdstip nam de
waarde van mijn aandelen toe met een snelheid van
€100,- per maand? |
|
|
|
|
|
|
|
5. |
Gegeven zijn de functies:
fa(x) = 2ax - 8√x |
|
|
|
|
a. |
Geef de vergelijking van
de raaklijn aan de grafiek van f1 in het punt
waarvoor x = 1. |
|
|
|
|
b. |
Er is een functie fa
die een minimum heeft bij x = 16. Bereken de y-coördinaat
van dat minimum. |
|
|
|
|
|
|
|
|
6. |
Gegeven is de functie
f(x) = x - a√(x
+ 1)
Voor welke waarde van a heeft deze functie een extreme
waarde -3? |
|
|
|
|
|
|
|
|
7. |
Een luie wiskundige moet
de wortel trekken uit een groot aantal getallen tussen 0 en 1.
Hij heeft geen rekenmachine en besluit om gewoon te doen alsof
de wortel van een getal gelijk is aan het getal zelf.
Zo zegt hij bijvoorbeeld gewoon √0,8
= 0,8. Het scheelt niet eens zoveel.
De fout die hij maakt is dus gelijk aan √0,8
- 0,8.
Wat is de maximale fout die hij op deze manier kan
maken? |
|
|
|
|
|
|
|
|
8. |
De verkoopcijfers van een
bepaald product zijn lange tijd constant, maar de fabrikant wil
graag meer gaan verkopen. Op tijdstip t = 5 lanceert men
daarom een reclamecampagne. Het blijkt dat de verkoopcijfers
direct vanaf dat tijdstip sterk stijgen. Echter het is een
bekend verschijnsel in de reclamewereld dat dit effect maar van
korte duur is: het publiek raakt gewend aan de reclames en het
effect ervan neemt af. De verkoopcijfers naderen weer langzaam
tot hun oude niveau.
Voor de toename van de verkoopcijfers (in procenten) blijkt te
gelden: |
|
|
|
|
|
T
= 1680/t - 8400/t²
|
|
|
|
|
|
Daarin is t de
tijd in weken en T de toename van de verkoopcijfers. De formule
geldt voor t > 5. |
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Toon met behulp van
differentiëren aan dat de verkoopcijfers op t = 5
inderdaad stijgen. |
|
|
|
|
b. |
Hoeveel procent toename
zal maximaal gehaald worden? |
|
|
|
|
|
|
9. |
Gegeven zijn de functies
fp(x) = x3 + 3x2
+ px + p |
|
|
|
|
a. |
Bereken algebraïsch de
coördinaten van de extremen van f0,57. |
|
|
|
|
b. |
Geef een vergelijking van
de raaklijn aan de grafiek van f2 in het punt
waar x = 1 |
|
|
|
|
c. |
Bewijs dat alle grafieken
van fp door hetzelfde punt gaan. |
|
|
|
|
d. |
Vanaf bepaalde p
heeft de grafiek van fp geen extremen meer.
Onderzoek met je GR welke p dat is, en probeer vervolgens
met formules te verklaren waarom dat zo is. |
|
|
|
|
|
|
10. |
Teken in één
figuur een tweedegraads functie f en een eerstegraads functie g zodat de grafieken elkaar raken en zodat bovendien geldt dat
g
de afgeleide van f is. |
|
|
|
11. |
Een banketbakker begint
elk jaar ruim vóór Sinterklaas al met de verkoop van
chocoladeletters.
Voor het aantal letters dat hij per dag verkoopt geldt de
formule L(t) = 90t - 20t1,5
Hij begint met de verkoop op t = 0, en dat is op 18
november. |
|
|
|
|
a. |
Leg uit dat de man ook na
5 december nog een aantal dagen chocoladeletters zal verkopen.
Hoeveel dagen? |
|
|
|
|
b. |
Bereken het maximale
aantal letters dat hij op een dag zal verkopen. |
|
|
|
|
c. |
Op een gegeven moment
merkt hij dat hij op een dag 24 letters minder verkoopt dan de
dag ervoor.
Wanneer zal dat zijn geweest? Geef een berekening met
behulp van de afgeleide L' . |
|
|
|
|
|
|
12. |
Er is een uitgebreid
onderzoek geweest naar het gedrag van gamers. Daar is immers
veel geld aan te verdienen. Men was vooral benieuwd naar hoeveel
uur per week een gamer aan een spel besteedt.
Uit het onderzoek bleek dat bij een typische gamer in het begin
die tijd groter en groter wordt (als de gamer langzaamaan
"gegrepen" wordt door het spel), maar ook dat na een poosje de
piek voorbij is, en de gamer verveeld of geïnteresseerd in een
ander spel raakt.
Men ontwikkelde de formule T(w) = -w3
+ 4w2 + 12w
Daarin is T de tijd in uren per week die de gamer aan een
spel besteedt, en w het aantal weken met w = 0 op
het moment dat hij aan het spel begint. |
|
|
|
|
a. |
Bereken algebraïsch
hoeveel uur per week een gamer maximaal aan een spel besteedt. |
|
|
|
|
b. |
Een gamer is op dit
moment twee spellen af en toe aan het spelen. Met het ene spel
is hij 1 week geleden begonnen, met het andere spel 2 weken
geleden.
Bereken hoeveel zijn gametijd tussen vandaag en morgen zal
toenemen of afnemen. |
|
|
|
|
|
|
|